De Beer

De Beer
Beer – ©Bard 2021

De beer was die ochtend uit een lange winterslaap ontwaakt. Nog zwak en wankel was hij op zoek gegaan naar voedsel. Alles was welkom. Als hongerige alleseter was hij niet kieskeurig. Toch zou hij onder normale omstandigheden een ruime boog gemaakt hebben om het dode mens dat hij niet ver van zijn schuilplaats tegenkwam. De meeste wilde dieren die dicht genoeg bij mensen leven hebben een instinctieve neiging om bij ze uit de buurt te blijven. Maar dit keer won de honger het van die diepgewortelde voorzichtigheid. Haastig schrokkend verslond de beer een groot deel van het lichaam en rende daarna snel weer terug naar de grot waar hij zich veilig voelde. Daar viel hij al snel in een onrustige slaap.


Opeens schrok hij wakker. Hij wist niet precies waarom: een geluid misschien? Hij spitste zijn oren, maar hoorde alleen zijn eigen adem. Dat verbaasde hem. Het was hem nooit eerder opgevallen dat zijn adem zo zwaar klonk, tussen snuiven en grommen in. Hij had sowieso nooit aandacht besteed aan ademhalen. Dat was iets dat vanzelf ging, net als lopen, eten, slapen… Maar nu was hij zich ineens bewust van de spieren die de lucht naar binnen zogen en naar buiten bliezen. Hij voelde de koude lucht naar binnen stromen en als warme, vochtige wolken weer naar buiten gaan. Hij zag hoe stoom zich voor zijn ogen vormde. Totaal verward vergat hij adem te halen, tot zijn lijf protesteerde en hem dwong een grote hap lucht te nemen, waarin hij zich vervolgens verslikte, zodat hij proestend en blaffend op adem moest komen.

De beer raakte steeds meer in de war. Waarnemingen en half-gevormde indrukken tuimelden over elkaar in zijn hoofd. Wat het hem meest verwarde was dat hij zich hiervan bewust was. Hij was wel eerder verbaasd geweest. Of geschrokken van een onverwacht geluid. Hij was wel vaker in situaties terecht gekomen die hem onzeker maakten, en verward genoeg om zich nerveus uit terug te trekken. Maar nog nooit eerder was hij zich van zichzelf bewust geweest. Nooit eerder strekte wat hij waarnam van de wereld zich tot die waarnemingen zelf uit. Waarnemingen, indrukken en emoties kwamen en gingen, net als het landschap waar hij doorheen bewoog. Hij had zichzelf nog nooit als het centrum daarvan gezien. Hij had was nooit op de gedachte gekomen dat er een centrum was. Hij had zichzelf nog nooit gezien.

De vanzelfsprekendheid waarmee de wereld en de beer één vloeiende dans vormden van actie, reactie en interactie viel uit elkaar. Totaal nieuwe emoties overweldigden hem. Hij voelde zich verloren, klein en machteloos, bang, alleen. Voorheen was hij altijd even groot geweest als de wereld die hij waarnam, direct en onvoorwaardelijk verbonden met alles om hem heen. Bewust van zichzelf als waarnemer was hij geen deelnemer meer maar een toeschouwer vanachter de transparante muren van zijn zintuigen. Hoe meer hij naar zichzelf keek, hoe kleiner hij zich voelde. Hij zag zichzelf krimpen tot een enkel punt van bewustzijn omringd door de oneindigheid, compleet alleen. Voor het eerst drong het tot hem door dat hij zelf dus eindig was – fysiek begrensd maar ook in tijd. Wetend dat er een vroeger was waarin hij met alles verbonden was vreesde hij dat er ook een later zou zijn waarin hij geheel zou zijn verdwenen.

De beer werd bang. Bang voor de dood. Bang voor het einde. Doodsbang.

Dit was niet het soort angst waar hij simpelweg op zijn instincten kon vertrouwen hem uit de problemen te helpen. Het besef van de dood zat van binnen, niet van buiten. Er was geen tegenstander om aan te vallen. Er was geen plek om naar te vluchten. Er was geen manier om zich te verschuilen. Totale paniek overviel hem. Zonder te kijken waarheen, zonder acht te slaan op zijn omgeving, begon de beer te rennen.


Hij rende door tot hij van uitputting neerviel. Zwaar hijgend lag hij een tijdje met gesloten ogen te wachten, overtuigd dat de dood hem zou overvallen en doen verdwijnen in het niets.


Het geluid van wind over water drong tot hem door. Voorzichtig opende hij zijn ogen. Hij zag dat hij op een strandje lag aan de rand van een klein meer omringd door hoge bomen. Het zand was bijna puur wit. Het water van het meer was zo helder dat het alleen te zien was door de schaduwen van de golven die door de wind werden voortbewogen. De lucht was stralend blauw.

Wat hij zag deed hem een beetje tot rust komen. Hij had nog nooit bewust naar een landschap gekeken. Deze vredige schoonheid riep een nieuwe emotie in hem op. Hij voelde zich veilig hier en in harmonie met zijn omgeving. Hij zou bijna de doodsangst kunnen vergeten die hem hiernaar toe gedreven had.

“Dat zou mooi zijn,” sprak een stem “als een beetje natuurschoon genoeg zou zijn om jouw problemen op te lossen. Helaas, zo makkelijk gaat dat niet.”

De beer kwam haastig overeind. Zijn eerste neiging was om weg te rennen, of op zijn achterpoten te gaan staan om zich zo groot en dreigend mogelijk te maken. Maar de verbazing over de onverwachte stem, en het feit dat hij had begrepen wat er gezegd was, wonnen het van zijn instincten. Verbouwereerd zakte hij door zijn achterpoten en keek naar waar die stem vandaan kwam.

Voor hem stond een mensenvrouw, klein, met lang donker haar. In haar hand hield ze een lange stok. Hoewel hij haar met een enkele klap van zijn voorpoot zou kunnen doden wist de beer instinctief dat zij veel machtiger was dan ze eruit zag.

“Ja” sprak ze, “ga er maar eens goed voor zitten. Je hebt jezelf aardig in de nesten gewerkt.” De beer wist niet wat hem meer verbaasde: het feit dit mensenvrouwtje hem aansprak of dat hij alles begreep wat ze tegen hem zei. Hij had wel eerder mensen geluiden horen maken, maar het was nooit anders geweest dan het gezang van de vogels of het geknor van de wilde varkens. Maar nu drong elk woord tot hem door en veroorzaakte een vloed van gedachten en vragen.

“?????” gromde hij tegen haar.

“Probeer maar niet te spreken,” antwoordde zij, “daar is jouw bek niet geschikt voor. Het zou ook niet goed voor je zijn. Je zit al genoeg in de problemen, als je nu ook nog in woorden gaat denken wordt het alleen maar erger.”

“??!!??!!????!?!?!” gromde hij terug, enigszins gefrustreerd dat wat hij wilde communiceren zulke vreemde geluiden opleverde, in plaats van de vragen die hij in zijn hoofd had.

“Weet je nog wanneer dit allemaal begonnen is?” vroeg de vrouw. De beer gromde terug dat hij wakker was geworden met dit vreemde gevoel. “Dat begrijp ik. De verwarring begon bij het ontwaken. Dus moet er iets gebeurd zijn voor je bent gaan slapen. Zoiets ingrijpends gebeurd niet uit zichzelf. Denk eens heel goed na. Kan je je iets herinneren van de momenten voor je die laatste keer ging slapen?”

De beer dacht na, wat hem niet makkelijk afging omdat hij dit nooit eerder bewust geprobeerd had. Hij was gaan slapen, dat wist hij nog. Hij was nogal snel naar zijn schuilplaats gerend, dat herinnerde hij zich nu ook. Hij had daarvoor iets gegeten … iets dat hij normaal niet zou aanraken … !!! Ineens zag hij het beeld voor zich van het dode mens en proefde hij de vreemde smaak van mensenvlees in zijn bek. Hij had een mens gegeten!

“Juist,” sprak de vrouw, “daar was ik al bang voor. Je at een mens die nog maar net was overleden of nog net niet helemaal dood was. Daardoor is een deel van het menselijk bewustzijn bij jou terechtgekomen. Je bent als soort altijd verstandig genoeg geweest om deze vorm van bewustzijn uit de weg te gaan. Dat jullie liever geen mensen eten is niet omdat jullie bang voor ze zijn maar omdat jullie instinctief aanvoelen dat er iets vreemds aan mensen is. Iets waar ze allemaal aan lijden. Door aan je honger toe te geven heb jij jezelf besmet met datzelfde lijden – de vreselijke last van het zelfbewustzijn.”

“!!!???!!” gromde de beer hoopvol.

“Nee. Dit gaat niet vanzelf weer over. Als je die drempel eenmaal over bent kan je niet zomaar terug naar je oude bewustzijn. Zelfbewustzijn houdt zichzelf in stand. Elke waarneming van je eigen gedachten versterkt het gevoel dat die gedachten zijn wie jij werkelijk bent. En hoe meer je je met je gedachten vereenzelvigd, hoe moeilijker het wordt om die identificering los te laten. Als we er niets aan doen ga je nog denken dat als je gedachten ophouden jij ophoudt te bestaan. En dan ga je datgene beschermen wat je het meeste leed berokkend.”

“???????!!!” gromde de beer, bang, boos en verdrietig tegelijk.

“Ik zal je helpen” zei de vrouw, “maar het zal niet eenvoudig zijn. Je zult mij moeten vertrouwen en gehoorzaam alles doen wat ik je opdraag. Geen vragen, geen twijfel. Denk je dat je dat kan?”

“!!!!!!!!!” gromde de beer, allang blij dat de vrouw leek te weten hoe ze hem kon helpen. Hij nam zich voor precies te doen wat ze hem opdroeg. Hij wilde zo snel mogelijk weer die beer van vroeger zijn waar hij, terugkijkend, zo gelukkig mee was, al was hij zich daar toen niet van bewust.

En zo begon zijn leertijd onder leiding van de vrouw.


Het was allemaal niet zo makkelijk als hij gehoopt had. Hij verwachtte dat ze hem een simpele truc zou leren om die vreselijke stroom van bewustzijn en gedachten tot stilstand te brengen. Het moest toch mogelijk zijn om deze maalstroom net zo abrupt te doen stoppen als ze begonnen was? In plaats daarvan vertelde ze hem dat hij zich vooral niet moest verzetten tegen zijn eigen bewustzijn. Hoe meer hij bewust zou proberen zijn gedachten te stoppen, hoe meer hij verstrikt zou raken in de paradox van het bewust proberen zich nergens meer bewust van te zijn.

“Je moet je laten meedrijven met de stroom,” vertelde de vrouw hem. “Je kan alleen aan deze stroom ontsnappen door er helemaal aan toe te geven. In die overgave zit de overwinning.”

Hij begreep niet echt wat ze hem vertelde. Winnen door je over te geven? Zo werkte de natuur toch niet? Hij had vaak genoeg om territorium moeten vechten. Degene die zich overgaf had duidelijk verloren en moest vaak rennen voor z’n leven. Dat kon je toch geen overwinning noemen?

“Een afgedwongen overwinning is geen echte overwinning,” sprak de vrouw, zijn gedachten lezend. “Dat is slechts een tijdelijke verplaatsing van het evenwicht. Hoe meer je het evenwicht met macht probeert te verstoren, hoe sterker het uiteindelijk zal terugslaan om de balans weer te herstellen. Nee, jij moet leren jouw evenwicht te vinden door de balans te dienen, niet door het te verstoren.”

Het zal wel, dacht de beer, die er nu nog minder van begreep maar niets beters wist dan zich over te geven aan wat komen zou.

“Prima!” zei de vrouw, “Dat is wat ik bedoel. Geef je over en je zal zien dat je krijgt waar je naar zoekt.”


De maanden die volgden waren de moeilijkste die de beer ooit had meegemaakt.

De vrouw gaf hem vreemde en onmogelijke lijkende opdrachten. Ze liet hem bijvoorbeeld over het strand lopen en naar het zand kijken. Maar dan mocht hij alleen de zwarte zandkorrels zien. Al het andere moest hij negeren. Ieder keer als zijn oog per ongeluk op iets anders viel, een gekleurd steentje, een schelpje, of een kruipend insect, gaf ze hem een venijnige tik op zijn snuit met haar staf. “Laat je niet afleiden,” zei ze dan, “blijf je aandacht de baas.” De eerste keren had hij verontwaardigd, zelfs boos, gereageerd op die klappen. Hij had naar haar gegromd, zijn tanden laten zien, en één keer was hij zelfs overeind gekomen, klaar om haar een mep terug te verkopen. Ze was daar totaal niet van de onder indruk. “Boosheid is afleiding.” zei ze. “Wie boos is verzet zich tegen de stroom en en veroorzaakt alleen maar turbulentie, geen vooruitgang.” Ze benadrukte haar woorden met opnieuw een scherpe tik op z’n neus. “Opnieuw.” zei ze. “Alleen de zwarte korrels. De rest is niet van belang.” Hij wist niets beters te doen dan terugzakken op alle vier de poten en zich weer te concentreren op de zwarte korrels zand tussen de ontelbare afleidingen die hem van zijn taak probeerden af te houden.

Op andere dagen liet ze hem aan het water zitten met de opdracht álles waar te nemen wat zijn zintuigen maar konden registreren. Bewegingen, geluiden, geuren, aanrakingen, … hij moest proberen zich van alles bewust te zijn zonder aan één specifieke waarneming voorrang te geven of ergens bij stil te staan. Ook dit bleek in het begin een ware kwelling voor hem. Als er iets jeukte wilde hij krabben, maar zodra hij een beweging maakte was er weer zo’n tik op z’n neus. “Alleen registreren,” zei ze dan, “en laten gaan. Vooral niet blijven hangen. Geen permanentie verlenen aan al het vluchtige om je heen.” Hij wist niet precies wat dat betekende maar wel dat er aan haar staf niet viel te ontkomen. Dus ging hij maar weer zitten en probeerde zich bewust te zijn van alles om hem heen zonder ergens echt aandacht aan te besteden.

Ook waren er dagen dat hij zich van haar moest concentreren op het een of andere kleine diertje. Dat kon een vogel zijn, een insect, een vis, een eekhoorn, … elk dier dat regelmatig in de omgeving van het water te observeren was kwam wel een keer aan de beurt. Zijn opdracht was zo’n diertje heel bewust te bestuderen en zich er zo op te concentreren dat hij kon zich kon gaan invoelen in de belevingswereld van dat dier. “Wordt die vogel,” zei ze dan, “en beleef de wereld door zijn ogen. Zie wat hij ziet, voel wat hij voelt, tot elke vleugelslag jouw vleugelslag is, en elke noot die hij zingt uit jouw keel lijkt te komen.”

Dit laatste was misschien wel de moeilijkste van alle opdrachten. Hij had nog nooit bewust gekeken naar andere wezens. Hij had gejaagd op kleine prooien, of om grotere beren of groepen wolven heen getrokken om conflicten te vermijden. Maar dat ging nooit om hen, altijd alleen maar om zijn eigen gevoelens van dat moment. Honger, angst of nieuwsgierigheid deden hem andere dieren opmerken, maar nooit had hij zelfs maar een neiging gehad zich in hun belevingswereld te verplaatsen. Hoe kon hij ook? Hij was zich niet eens bewust van zichzelf. Zijn per ongeluk verkregen zelfbewustzijn had alles drastisch veranderd. Ineens was alles verdeeld in hemzelf en al het andere – hij en de wereld. Andere dieren waren buiten hem en daardoor niet met hem verbonden. Hoe hard hij ook probeerde zich in die andere dieren te verplaatsen, in het begin leek het bewustzijn van die scheiding tussen hemzelf en de wereld buiten hemzelf een ondoordringbare barrière. Hij kon de dieren wel waarnemen, maar hij kon zich niet in hen verplaatsen. Hij probeerde zich voor te stellen hoe dat zou voelen maar voelde het niet echt.

En dus kreeg hij ook hiervoor regelmatig zo’n klap op z’n neus. “Niet bedenken hoe het zou zijn,” zie de vrouw, “maar beleven hoe het is. Voel mee met de ander. Doorbreek de muur van je zelfbewustzijn. Die muur bestaat alleen in jouw gedachten. Ze is er niet echt.” Dan begon hij maar weer opnieuw, intens starend naar de nerveuze handelingen van een vogeltje op zoek naar zaden in de struiken of het schijnbaar doelloze gescharrel van een torretje in het zand.


Op een dag – hij zou niet weten hoe lang hij al bij de vrouw in de leer was – was ineens alles anders. Hij liep over het strand, zich concentrerend op de zware zandkorrels. Na een tijdje, hij wist niet hoelang, merkte hij dat hij niet langer de individuele korreltjes zag maar een fragiel netwerk van zwarte patronen over en door het overwegend witte zand heen. Die patronen strekte zich overal uit, hoe ver hij ook keek. Verbaasd bleef hij staan, enigszins overdonderd door de ingewikkelde, tere schoonheid van dit weefsel van zwart zand om hem heen. Ineens was daar de vrouw, die hem ditmaal geen tik op z’n neus gaf, maar hem in z’n oor fluisterde: “Niet stoppen nu, laat jezelf opgaan in die patronen. Laat je gedachten stromen met de lijnen en figuren die je waarneemt in het zand.” Hij deed wat ze zei, en liet zijn bewustzijn deel worden van wat hij voor zich zag op het strand. Daar waar hij zijn aandacht op richtte lichtte het zwarte zand even op, alsof er puur wit licht door de donkere patronen stroomde; licht dat meedanste met de bewegingen van zijn aandacht. Hij ging zo op in dit spel van aandacht en beweging dat hij zichzelf en de tijd vergat en zich pas weer van zichzelf bewust werd toen de zon onderging en het te donker werd om nog onderscheid te maken tussen de kleuren van het zand.

Vanaf die dag ging het snel.

Niet lang daarna was hij een eekhoorn aan het bestuderen die van tak naar tak sprong toen hij merkte dat hij meebewoog met elke sprong. Meer dan dat, hij wist, zonder te weten hoe, precies naar welke tak de eekhoorn zou springen en hoe hij daar zou landen. Hij ving geluiden op die voor de eekhoorn van belang waren. Hij zag hoe de wereld er voor zo’n klein en haastig knaagdier uitzag. Even wist hij niet of hij een beer was die een eekhoorn bekeek of een eekhoorn die een beer zag.

Hij keek om zich heen. Hij was niet langer een eenzame beer in een vreemde en afstandelijke wereld. Hij was een punt van een licht in een eindeloos tapijt van lichtpatronen die zich om hem heen verspreidden in een voortdurende dans van licht en donker. Hij voelde hoe er overal dieren waren die net als hij punten van bewustzijn waren in datzelfde netwerk van licht. Hij was een druppel in een oceaan van leven en die hele oceaan tegelijk. Er was geen onderscheid meer, alleen verbondenheid.

De beer besefte dat hij terug was op het punt waar hij ooit begonnen was. Hij was weer een deel van de totaliteit van de wereld die hij waarnam. Met het verschil dat hij zich nu bewust was van zowel zichzelf als van die totaliteit. Hij zat niet langer gevangen in de afzondering van zijn eigen gedachten en zijn naar binnen gekeerde zelfbewustzijn. Hij was vrij en onbeperkt. Hij was zowel onmetelijk klein als allesomvattend. Hij spiegelde zichzelf in het hele universum en het universum spiegelde zichzelf in hem.


De vrouw keek de beer na terwijl hij het bos inliep waar hij zoveel maanden geleden in paniek vandaan gekomen was. Hij keek niet om maar ze voelde zijn dankbaarheid jegens haar in de manier waarop hij bewoog en om zich heen keek. Ze leunde op haar staf. Ze keek naar het bos waar de wind de bomen zachtjes deed ruizen en deed meedeinen in harmonie met de stappen van de beer die in de verte verdween.

En ze zag dat het goed was.

©Bard 2021

4 gedachtes over “De Beer

  1. Dank je wel Bard voor je prachtige verhaal, zo heerlijk om te lezen. Lieve groet, fijn dat jullie de 25ste komen, Alice

    Op di 6 jul. 2021 08:46 schreef De Draak en de Fenix :

    > Bard posted: ” Beer – ©Bard 2021 De beer was die ochtend uit een lange > winterslaap ontwaakt. Nog zwak en wankel was hij op zoek gegaan naar > voedsel. Alles was welkom. Als hongerige alleseter was hij niet kieskeurig. > Toch zou hij onder normale omstandigheden een ruim” >

    Like

    1. Ik ben blij dat je het een mooi verhaal vindt. Deze heeft vooral zichzelf geschreven. Ik had wel het begin maar geen idee hoe het zou aflopen. Pas toen ik het afhad begreep ik wat de bedoeling was :-).

      Like

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s