Door de geschiedenis heen hebben mensen in veel vreemde en wonderlijk complexe dingen geloofd, van geesten en demonen, to goden en godinnen, tot wereldwijde samenzweringstheorieën en kleine groene mannetjes. Gedurende die tijd is waar we in geloven vele malen veranderd, maar onze weerstand om ons geloof te veranderen bleef altijd even sterk.
De capaciteit en behoefte van mensen om te geloven in meer dan alleen datgene wat ze direct kunnen ervaren is universeel. We doen het allemaal. Zelfs degenen die zich hebben afgewend van geloven in bovennatuurlijke wezens of buitenaardse machten geloven in abstracte ideeën zoals waarheid en rechtvaardigheid, denkbeeldige concepten als naties and markten, en fictieve verhalen als geschiedenis and politieke theorieën. We lijken emotioneel weg te deinzen van het idee te leven in een betekenisloze wereld, waarin ons bestaan slechts accidenteel is, waar alles geheel toevallig gebeurt, en wij totaal onbelangrijk zijn in het grotere (of dagelijkse) geheel. In plaats daarvan hebben wij een gedrevenheid – noem het een instinct – om zin te geven aan onze wereld. We categoriseren en structureren de fenomenen om ons heen. We zien overal patronen, zelfs in geheel toevallige configuraties, en bewijzen van planning en ontwerpen in series van ongerelateerde ongelukken. We zien bewijzen van doelbewustheid en intelligentie zelfs waar de natuur slechts doelloos uit zichzelf beweegt.

Het is niet zo dat we die dingen bewust bedenken; onze geest verlangt ernaar patronen, belang, en betekenis te zien en zal dit volledig automatisch doen, op een onbewust niveau. Tegen de tijd dat we ons bewust worden van wat dan ook heeft onze geest al ruim voldoende tijd gehad de pure informatie van onze zintuigen te bedekken in lagen van interpretaties. We nemen zelden of nooit iets waar zoals het werkelijk is; we observeren het altijd in zijn verhalende context – zijn betekenis in relatie tot wat wij geloven over de wereld.
En we zijn verbazend creatief geweest in de vertellingen die we gecreëerd hebben en vervolgens in zijn gaan geloven. De variaties die we bedacht hebben zijn eindeloos: van miljoenen benoemde godheden tot een enkele, onbenoembare god; van eenvoudige geesten die elk object op Aarde bezielen, tot complexe hiërarchieën van hemelse wezens; van zeer menselijke wezens met al onze sterktes en zwaktes, tot fundamentele, tegengestelde krachten van goed en kwaad.
Met zo’n ruime keuze van dingen en denkbeelden om in te geloven zou men eigenlijk verwachten dat mensen vrij ontspannen zouden omgaan met het af en toe veranderen van waar ze in geloven. Als alles wat we willen een vertelling is die op prettige wijze de wereld om ons heen verklaart en structureert, zou de ene vertelling net zo goed zijn als de andere, zolang ze maar intern consistent is, en een bevredigend mengsel van verklaring, betekenis, en menselijk belang aanbiedt.
Niets lijkt echter minder waar. In plaats van onze vertellingen te behandelen as benaderingen van de werkelijkheid – een van de vele beschikbare verklaringen met verschillende gradaties van intellectuele en emotionele aantrekking – lijken we erop gebrand te zijn ons vast te klampen aan één enkele vertelling en onszelf ervan te overtuigen dat deze de enige ware is.
Nu is het niet zo moeilijk te begrijpen waarom onze hersenen de voorkeur geven aan een enkele vertelling. Door een plausibel – of tenminste intern consistent – verhaal over de wereld om ons heen te creëren maken we de wereld een stuk eenvoudiger. We kunnen de dingen negeren die niet in ons verhaal passen. We kunnen ons gedrag baseren op de regels en instructies die (expliciet of impliciet) in het verhaal zijn opgenomen. En we kunnen snel en eenvoudig andere mensen en situaties beoordelen aan de hand van die regels, zonder daarvoor gedetailleerde waarnemingen en een uitgebreide analyse te hoeven doen. We nemen immers aan dat alles wat we hoeven te weten al in de vertelling vervat is. In plaats van onszelf te verwarren met een veelheid aan mogelijke verklaringen hebben we er maar met één te maken. Dat maakt het leven zeker een stuk eenvoudiger.
Maar dat verklaart niet waarom we het zo moeilijk vinden het ene geloof voor het andere om te ruilen, of onze vertelling van tijd tot tijd aan te passen. Is de behoefte om ons leven eenvoudig te houden reden genoeg om ons vaak zo heftig te verzetten tegen zelfs vrij kleine veranderingen in de vertelling die we hebben aangenomen? Of zijn er andere krachten aan het werk?
Afgaand op de hoeveelheid energie, passie, en zelfs geweld dat door mensen wordt ingezet om hun aangenomen geloof te verdedigen moet er wel meer aan de hand zijn dan alleen een eenvoudiger leven. Zulke energie en passie moet stammen uit iets fundamenteels dat wordt aangeraakt en bedreigd; fundamenteel genoeg om een vecht/vlucht reactie op te roepen, die gewoonlijk alleen wordt aangeboord door dingen die direct gerelateerd zijn aan ons directe overleven. Maar geloof is niet de werkelijkheid, het bestaat uitsluitend in onze geest. Dus hoe kan iemands geloof bedreigen dan zo’n overlevingsreactie opleveren?
In het hart van onze defensieve houding ten opzichte van ons geloof en onze overtuigingen lijkt een sterk verband te liggen tussen ons gevoel van persoonlijke veiligheid en datgene waar we in geloven1. Dreig één van onze kern overtuigingen af te nemen en we reageren alsof je ons bestaan zelf bedreigt. De vraag die we ons moeten stellen is dus: wat is het in een geloof of overtuiging dat ons veilig doet voelen?
Ik denk dat het antwoord te vinden is in het idee van identiteit en hoe we die opbouwen, onderhouden, en eraan relateren. Mensen zijn intens sociaal. We danken ons bestaan het feit dat we in staat zijn nauw samen te werken met andere mensen, en ons success als soort aan hoe goed we in staat zijn dit op grote schaal te doen met een combinatie van complexiteit en flexibiliteit die geen andere soort onder de knie gekregen lijkt te hebben. We worden geboren met een sterke instinctieve drang om ons diep te verbinden met de mensen om ons heen. Dit is te zien in een baby’s vaardigheid in het herkennen van stemmen en gezichten, en de constante behoefte van jonge kinderen om uit te reiken naar anderen, hen in hun spelen te betrekken, en hun handelingen te imiteren en na te spelen. Vanuit een evolutie-perspectief gezien maakt onze lange, relatief hulpeloze kindertijd een aangeboren vaardigheid in het aangaan van diepe sociale verbindingen met de mensen waarvan we afhankelijk zijn voor ons overleven noodzakelijk.
Wat we doen met onze relaties met anderen is meer dan alleen het ‘managen’ ervan: we definieren onszelf in relatie met anderen. We zijn zo afgestemd op de anderen in onze sociale kring – hun gedrag, hun behoeftes, hun emoties – dat we ons aan hen aanpassen en onze eigen gedragingen, behoeftes, en emoties bijstellen om beter bij ze aan te sluiten. We raken gesocialiseerd: onbewust ontwikkelen we personae die ons in staat stellen erbij te horen en te functioneren als lid van de sociale kringen die we nodig hebben voor onze overleving. En we internaliseren die personae als onderdeel van wat we onze identiteit noemen; ons gevoel van zelf.
Onze identiteit is geen onafhankelijk ‘gegeven’, maar een adaptieve, evoluerende reactie op de sociale druk en invloeden om ons heen

Omdat mensen nooit uitsluitend op het niveau van gedrag opereren, maar de sterke drang hebben om alles in een verklarende vertelling te vervatten, wordt ons gesocialiseerde zelf ook ingebed in lagen van vertellingen. We nemen de verhalen die anderen over ons vertellen in ons op en we construeren verhalen die onze personae verklaren aan onszelf en anderen. Bovenop ons gesocialiseerde zelf creëren we een vertelde zelf. Die vertelde zelf, net als alle andere vertellingen die we creëren, helpt ons de complexiteit van ons eigen gedrag te versimpelen, vooral in zelf-reflectie. Het schept een gevoel van compleetheid en samenhang, iets dat door psychologen als zeer belangrijk wordt aangemerkt voor ons gevoel van stabiliteit en controle: we hebben een sterke afkeer van interne tegenstrijdigheden in onszelf en gebruiken diverse psychologische ‘trucjes’ om ons vertelde zelf te hervertellen op een manier die een samenhangend zelfbeeld hersteld2.
Ons vertelde zelf is de complexe verzameling van vertellingen die we construeren om ons gedrag en onze emoties aan onszelf and anderen uit te leggen

De bouwstenen van ons vertelde zelf zijn de dingen de we geloven en aannemen: conceptuele constructies die simpele, consistente verklaringen leveren voor de immens complexe realiteit die door de vertelling geïnterpreteerd wordt. En vanwege onze sterke sociale aard ontlenen we de meeste van die geloven and aannames bij de belangrijke anderen in onze voornaamste sociale kringen. Onze diepe behoefte ergens bij te horen en in te passen leidt ons ertoe een vertelde zelf te creëren dat nauw aansluit bij de vertelde zelfs van de mensen om ons heen, en hun geloven en aannames assimileert en eigen maakt zodat we zoveel mogelijk hetzelfde lijken in de ogen van onszelf en anderen.
We moeten voor ogen houden dat geloven en aannames niet slechts theorieën zijn over de wereld en onszelf: het zijn de fundamentele bouwstenen die we gebruiken om een vertelde zelf te construeren, en daarmee onze plaats in onze sociale omgeving te bepalen. Onze overtuigingen verklaren en vormen tegelijkertijd ons gevoel van identiteit. Ze vormen de fundering waarop de verhalen rusten die we gebruiken om onze handelingen aan onszelf uit te leggen. Ze verbinden ons met onze sociale kringen door een dicht netwerk te weven van gedeelde overtuigingen en aannames, gedeeld door degenen die ‘net als wij’ zijn, en niet gedeeld door ‘zij’: de anonieme anderen die geen deel zijn van onze sociale kringen. Voor de meeste mensen wordt hun vertelde zelf de gehele werkelijkheid van hun bestaan, van hun identiteit als zowel een individu en als een lid van hun sociale kringen.
Onze overtuigingen worden de bouwstenen van ons vertelde zelf, en ons vertelde zelf wordt het enig zichtbare bewijs van ons bestaan.

En dit zou wel eens kunnen verklaren waarom het zo moeilijk voor ons is de dingen waar we in geloven los te laten. Het veranderen van een overtuiging of aanname ondermijnt vaak één of meerdere bouwstenen van ons vertelde zelf. Het verstoort de continuïteit en samenhang van ons zelfbeeld, en tegelijkertijd kan het ook het ingewikkelde netwerk van gedeelde geloven verstoren dat ons bindt met de sociale kringen waarin we ons veilig voelen. Zelfs het lospeuteren van één enkele overtuiging kan dreigen het hele bouwwerk van vertellingen dat we nodig hebben om ons bestaan te verklaren uit elkaar doen vallen. Bewust proberen bewijs in te passen dat tegenspreekt waar we in geloven kan voelen als het afbreken van de gehele fundering van ons vertelde zelf. En overtuigingen aannemen die verschillen van wat de mensen om ons heen geloven kan voelen als het onherstelbaar lossnijden van de banden die ons aan elkaar verbinden.
Voor een sociaal, verhalend wezen als wij mensen, het veranderen van één enkele overtuiging gaat veel verder dan eenvoudig toegeven dat we het bij het verkeerde eind hadden. Het kan voelen als het einde van de relaties waar we op rekenden voor ons overleven. En het kan voelen als het einde van de zelf die we zo zorgvuldig hebben opgebouwd door de jaren heen, en op vertrouwd hebben om ons onszelf te kunnen zien als een eenheid, een samenhangend, consistent menselijk wezen. Is het dan een wonder dat de meest mensen ervoor kiezen de bewijzen te negeren in plaats van hun overtuigingen bij te stellen? En dat de meeste mensen, als ze onder druk gezet worden om hun geloof op te geven, heftig, bij tijden gewelddadig, ageren tegen degenen die hen onder druk zetten, in plaats van simpelweg de alternatieven te overwegen en op rationele wijze een nieuw standpunt in te nemen?
Denk hier alsjeblieft aan, de volgende keer dat je iemand ervan probeert te overtuigen dat ze het helemaal fout zien. Verwacht niet dat jouw onweerlegbare bewijzen hen onmiddellijk bekeren tot jouw zienswijze. Oordeel niet, minacht ze niet, en maak hun achterlijke en ouderwetse geloof, overtuigingen en aannames niet belachelijk. Naar alle waarschijnlijkheid heb jij zelf ook een aardig aantal van zulke achterlijke en ouderwetse ideeën in je eigen geloofssysteem; ideeën die jij niet zal willen loslaten als jij daartoe onder druk werd gezet. En wie weet is het idee dat jij zo hard aan een ander probeert op te dringen daar wel één van.
- Hoogstwaarschijnlijk spelen hier een aantal factoren mee. Mensen zijn complexe wezens, and eenvoudige verklaringen doen zelden recht aan de volledige reeks van variabelen die ons gedrag beïnvloeden. Ik beweer niet een complete theorie over dit onderwerp te hebben. Ik heb slechts een ‘werk hypothese’ op dit moment. Een hypothese die iets te verklaren van ons waarneembare gedrag rondom geloven en geloofssystemen. ↩
- Interessant genoeg is er misschien in werkelijkheid niet één samenhangend ‘zelf’ te vinden in de menselijke geest: moderne theorieën suggereren dat wat we als ons ‘zelf’ waarnemen in feite een complex, grotendeels achteraf geconstrueerd fenomeen is, dat oprijst uit een grote hoeveelheid van semi-onafhankelijke processen in de hersenen. Hoewel we denken dat we iemand zijn, zit er in werkelijkheid misschien niemand aan het stuur. ↩