De Beer

De Beer
Beer – ©Bard 2021

De beer was die ochtend uit een lange winterslaap ontwaakt. Nog zwak en wankel was hij op zoek gegaan naar voedsel. Alles was welkom. Als hongerige alleseter was hij niet kieskeurig. Toch zou hij onder normale omstandigheden een ruime boog gemaakt hebben om het dode mens dat hij niet ver van zijn schuilplaats tegenkwam. De meeste wilde dieren die dicht genoeg bij mensen leven hebben een instinctieve neiging om bij ze uit de buurt te blijven. Maar dit keer won de honger het van die diepgewortelde voorzichtigheid. Haastig schrokkend verslond de beer een groot deel van het lichaam en rende daarna snel weer terug naar de grot waar hij zich veilig voelde. Daar viel hij al snel in een onrustige slaap.


Opeens schrok hij wakker. Hij wist niet precies waarom: een geluid misschien? Hij spitste zijn oren, maar hoorde alleen zijn eigen adem. Dat verbaasde hem. Het was hem nooit eerder opgevallen dat zijn adem zo zwaar klonk, tussen snuiven en grommen in. Hij had sowieso nooit aandacht besteed aan ademhalen. Dat was iets dat vanzelf ging, net als lopen, eten, slapen… Maar nu was hij zich ineens bewust van de spieren die de lucht naar binnen zogen en naar buiten bliezen. Hij voelde de koude lucht naar binnen stromen en als warme, vochtige wolken weer naar buiten gaan. Hij zag hoe stoom zich voor zijn ogen vormde. Totaal verward vergat hij adem te halen, tot zijn lijf protesteerde en hem dwong een grote hap lucht te nemen, waarin hij zich vervolgens verslikte, zodat hij proestend en blaffend op adem moest komen.

De beer raakte steeds meer in de war. Waarnemingen en half-gevormde indrukken tuimelden over elkaar in zijn hoofd. Wat het hem meest verwarde was dat hij zich hiervan bewust was. Hij was wel eerder verbaasd geweest. Of geschrokken van een onverwacht geluid. Hij was wel vaker in situaties terecht gekomen die hem onzeker maakten, en verward genoeg om zich nerveus uit terug te trekken. Maar nog nooit eerder was hij zich van zichzelf bewust geweest. Nooit eerder strekte wat hij waarnam van de wereld zich tot die waarnemingen zelf uit. Waarnemingen, indrukken en emoties kwamen en gingen, net als het landschap waar hij doorheen bewoog. Hij had zichzelf nog nooit als het centrum daarvan gezien. Hij had was nooit op de gedachte gekomen dat er een centrum was. Hij had zichzelf nog nooit gezien.

De vanzelfsprekendheid waarmee de wereld en de beer één vloeiende dans vormden van actie, reactie en interactie viel uit elkaar. Totaal nieuwe emoties overweldigden hem. Hij voelde zich verloren, klein en machteloos, bang, alleen. Voorheen was hij altijd even groot geweest als de wereld die hij waarnam, direct en onvoorwaardelijk verbonden met alles om hem heen. Bewust van zichzelf als waarnemer was hij geen deelnemer meer maar een toeschouwer vanachter de transparante muren van zijn zintuigen. Hoe meer hij naar zichzelf keek, hoe kleiner hij zich voelde. Hij zag zichzelf krimpen tot een enkel punt van bewustzijn omringd door de oneindigheid, compleet alleen. Voor het eerst drong het tot hem door dat hij zelf dus eindig was – fysiek begrensd maar ook in tijd. Wetend dat er een vroeger was waarin hij met alles verbonden was vreesde hij dat er ook een later zou zijn waarin hij geheel zou zijn verdwenen.

De beer werd bang. Bang voor de dood. Bang voor het einde. Doodsbang.

Dit was niet het soort angst waar hij simpelweg op zijn instincten kon vertrouwen hem uit de problemen te helpen. Het besef van de dood zat van binnen, niet van buiten. Er was geen tegenstander om aan te vallen. Er was geen plek om naar te vluchten. Er was geen manier om zich te verschuilen. Totale paniek overviel hem. Zonder te kijken waarheen, zonder acht te slaan op zijn omgeving, begon de beer te rennen.


Hij rende door tot hij van uitputting neerviel. Zwaar hijgend lag hij een tijdje met gesloten ogen te wachten, overtuigd dat de dood hem zou overvallen en doen verdwijnen in het niets.


Het geluid van wind over water drong tot hem door. Voorzichtig opende hij zijn ogen. Hij zag dat hij op een strandje lag aan de rand van een klein meer omringd door hoge bomen. Het zand was bijna puur wit. Het water van het meer was zo helder dat het alleen te zien was door de schaduwen van de golven die door de wind werden voortbewogen. De lucht was stralend blauw.

Wat hij zag deed hem een beetje tot rust komen. Hij had nog nooit bewust naar een landschap gekeken. Deze vredige schoonheid riep een nieuwe emotie in hem op. Hij voelde zich veilig hier en in harmonie met zijn omgeving. Hij zou bijna de doodsangst kunnen vergeten die hem hiernaar toe gedreven had.

“Dat zou mooi zijn,” sprak een stem “als een beetje natuurschoon genoeg zou zijn om jouw problemen op te lossen. Helaas, zo makkelijk gaat dat niet.”

De beer kwam haastig overeind. Zijn eerste neiging was om weg te rennen, of op zijn achterpoten te gaan staan om zich zo groot en dreigend mogelijk te maken. Maar de verbazing over de onverwachte stem, en het feit dat hij had begrepen wat er gezegd was, wonnen het van zijn instincten. Verbouwereerd zakte hij door zijn achterpoten en keek naar waar die stem vandaan kwam.

Voor hem stond een mensenvrouw, klein, met lang donker haar. In haar hand hield ze een lange stok. Hoewel hij haar met een enkele klap van zijn voorpoot zou kunnen doden wist de beer instinctief dat zij veel machtiger was dan ze eruit zag.

“Ja” sprak ze, “ga er maar eens goed voor zitten. Je hebt jezelf aardig in de nesten gewerkt.” De beer wist niet wat hem meer verbaasde: het feit dit mensenvrouwtje hem aansprak of dat hij alles begreep wat ze tegen hem zei. Hij had wel eerder mensen geluiden horen maken, maar het was nooit anders geweest dan het gezang van de vogels of het geknor van de wilde varkens. Maar nu drong elk woord tot hem door en veroorzaakte een vloed van gedachten en vragen.

“?????” gromde hij tegen haar.

“Probeer maar niet te spreken,” antwoordde zij, “daar is jouw bek niet geschikt voor. Het zou ook niet goed voor je zijn. Je zit al genoeg in de problemen, als je nu ook nog in woorden gaat denken wordt het alleen maar erger.”

“??!!??!!????!?!?!” gromde hij terug, enigszins gefrustreerd dat wat hij wilde communiceren zulke vreemde geluiden opleverde, in plaats van de vragen die hij in zijn hoofd had.

“Weet je nog wanneer dit allemaal begonnen is?” vroeg de vrouw. De beer gromde terug dat hij wakker was geworden met dit vreemde gevoel. “Dat begrijp ik. De verwarring begon bij het ontwaken. Dus moet er iets gebeurd zijn voor je bent gaan slapen. Zoiets ingrijpends gebeurd niet uit zichzelf. Denk eens heel goed na. Kan je je iets herinneren van de momenten voor je die laatste keer ging slapen?”

De beer dacht na, wat hem niet makkelijk afging omdat hij dit nooit eerder bewust geprobeerd had. Hij was gaan slapen, dat wist hij nog. Hij was nogal snel naar zijn schuilplaats gerend, dat herinnerde hij zich nu ook. Hij had daarvoor iets gegeten … iets dat hij normaal niet zou aanraken … !!! Ineens zag hij het beeld voor zich van het dode mens en proefde hij de vreemde smaak van mensenvlees in zijn bek. Hij had een mens gegeten!

“Juist,” sprak de vrouw, “daar was ik al bang voor. Je at een mens die nog maar net was overleden of nog net niet helemaal dood was. Daardoor is een deel van het menselijk bewustzijn bij jou terechtgekomen. Je bent als soort altijd verstandig genoeg geweest om deze vorm van bewustzijn uit de weg te gaan. Dat jullie liever geen mensen eten is niet omdat jullie bang voor ze zijn maar omdat jullie instinctief aanvoelen dat er iets vreemds aan mensen is. Iets waar ze allemaal aan lijden. Door aan je honger toe te geven heb jij jezelf besmet met datzelfde lijden – de vreselijke last van het zelfbewustzijn.”

“!!!???!!” gromde de beer hoopvol.

“Nee. Dit gaat niet vanzelf weer over. Als je die drempel eenmaal over bent kan je niet zomaar terug naar je oude bewustzijn. Zelfbewustzijn houdt zichzelf in stand. Elke waarneming van je eigen gedachten versterkt het gevoel dat die gedachten zijn wie jij werkelijk bent. En hoe meer je je met je gedachten vereenzelvigd, hoe moeilijker het wordt om die identificering los te laten. Als we er niets aan doen ga je nog denken dat als je gedachten ophouden jij ophoudt te bestaan. En dan ga je datgene beschermen wat je het meeste leed berokkend.”

“???????!!!” gromde de beer, bang, boos en verdrietig tegelijk.

“Ik zal je helpen” zei de vrouw, “maar het zal niet eenvoudig zijn. Je zult mij moeten vertrouwen en gehoorzaam alles doen wat ik je opdraag. Geen vragen, geen twijfel. Denk je dat je dat kan?”

“!!!!!!!!!” gromde de beer, allang blij dat de vrouw leek te weten hoe ze hem kon helpen. Hij nam zich voor precies te doen wat ze hem opdroeg. Hij wilde zo snel mogelijk weer die beer van vroeger zijn waar hij, terugkijkend, zo gelukkig mee was, al was hij zich daar toen niet van bewust.

En zo begon zijn leertijd onder leiding van de vrouw.


Het was allemaal niet zo makkelijk als hij gehoopt had. Hij verwachtte dat ze hem een simpele truc zou leren om die vreselijke stroom van bewustzijn en gedachten tot stilstand te brengen. Het moest toch mogelijk zijn om deze maalstroom net zo abrupt te doen stoppen als ze begonnen was? In plaats daarvan vertelde ze hem dat hij zich vooral niet moest verzetten tegen zijn eigen bewustzijn. Hoe meer hij bewust zou proberen zijn gedachten te stoppen, hoe meer hij verstrikt zou raken in de paradox van het bewust proberen zich nergens meer bewust van te zijn.

“Je moet je laten meedrijven met de stroom,” vertelde de vrouw hem. “Je kan alleen aan deze stroom ontsnappen door er helemaal aan toe te geven. In die overgave zit de overwinning.”

Hij begreep niet echt wat ze hem vertelde. Winnen door je over te geven? Zo werkte de natuur toch niet? Hij had vaak genoeg om territorium moeten vechten. Degene die zich overgaf had duidelijk verloren en moest vaak rennen voor z’n leven. Dat kon je toch geen overwinning noemen?

“Een afgedwongen overwinning is geen echte overwinning,” sprak de vrouw, zijn gedachten lezend. “Dat is slechts een tijdelijke verplaatsing van het evenwicht. Hoe meer je het evenwicht met macht probeert te verstoren, hoe sterker het uiteindelijk zal terugslaan om de balans weer te herstellen. Nee, jij moet leren jouw evenwicht te vinden door de balans te dienen, niet door het te verstoren.”

Het zal wel, dacht de beer, die er nu nog minder van begreep maar niets beters wist dan zich over te geven aan wat komen zou.

“Prima!” zei de vrouw, “Dat is wat ik bedoel. Geef je over en je zal zien dat je krijgt waar je naar zoekt.”


De maanden die volgden waren de moeilijkste die de beer ooit had meegemaakt.

De vrouw gaf hem vreemde en onmogelijke lijkende opdrachten. Ze liet hem bijvoorbeeld over het strand lopen en naar het zand kijken. Maar dan mocht hij alleen de zwarte zandkorrels zien. Al het andere moest hij negeren. Ieder keer als zijn oog per ongeluk op iets anders viel, een gekleurd steentje, een schelpje, of een kruipend insect, gaf ze hem een venijnige tik op zijn snuit met haar staf. “Laat je niet afleiden,” zei ze dan, “blijf je aandacht de baas.” De eerste keren had hij verontwaardigd, zelfs boos, gereageerd op die klappen. Hij had naar haar gegromd, zijn tanden laten zien, en één keer was hij zelfs overeind gekomen, klaar om haar een mep terug te verkopen. Ze was daar totaal niet van de onder indruk. “Boosheid is afleiding.” zei ze. “Wie boos is verzet zich tegen de stroom en en veroorzaakt alleen maar turbulentie, geen vooruitgang.” Ze benadrukte haar woorden met opnieuw een scherpe tik op z’n neus. “Opnieuw.” zei ze. “Alleen de zwarte korrels. De rest is niet van belang.” Hij wist niets beters te doen dan terugzakken op alle vier de poten en zich weer te concentreren op de zwarte korrels zand tussen de ontelbare afleidingen die hem van zijn taak probeerden af te houden.

Op andere dagen liet ze hem aan het water zitten met de opdracht álles waar te nemen wat zijn zintuigen maar konden registreren. Bewegingen, geluiden, geuren, aanrakingen, … hij moest proberen zich van alles bewust te zijn zonder aan één specifieke waarneming voorrang te geven of ergens bij stil te staan. Ook dit bleek in het begin een ware kwelling voor hem. Als er iets jeukte wilde hij krabben, maar zodra hij een beweging maakte was er weer zo’n tik op z’n neus. “Alleen registreren,” zei ze dan, “en laten gaan. Vooral niet blijven hangen. Geen permanentie verlenen aan al het vluchtige om je heen.” Hij wist niet precies wat dat betekende maar wel dat er aan haar staf niet viel te ontkomen. Dus ging hij maar weer zitten en probeerde zich bewust te zijn van alles om hem heen zonder ergens echt aandacht aan te besteden.

Ook waren er dagen dat hij zich van haar moest concentreren op het een of andere kleine diertje. Dat kon een vogel zijn, een insect, een vis, een eekhoorn, … elk dier dat regelmatig in de omgeving van het water te observeren was kwam wel een keer aan de beurt. Zijn opdracht was zo’n diertje heel bewust te bestuderen en zich er zo op te concentreren dat hij kon zich kon gaan invoelen in de belevingswereld van dat dier. “Wordt die vogel,” zei ze dan, “en beleef de wereld door zijn ogen. Zie wat hij ziet, voel wat hij voelt, tot elke vleugelslag jouw vleugelslag is, en elke noot die hij zingt uit jouw keel lijkt te komen.”

Dit laatste was misschien wel de moeilijkste van alle opdrachten. Hij had nog nooit bewust gekeken naar andere wezens. Hij had gejaagd op kleine prooien, of om grotere beren of groepen wolven heen getrokken om conflicten te vermijden. Maar dat ging nooit om hen, altijd alleen maar om zijn eigen gevoelens van dat moment. Honger, angst of nieuwsgierigheid deden hem andere dieren opmerken, maar nooit had hij zelfs maar een neiging gehad zich in hun belevingswereld te verplaatsen. Hoe kon hij ook? Hij was zich niet eens bewust van zichzelf. Zijn per ongeluk verkregen zelfbewustzijn had alles drastisch veranderd. Ineens was alles verdeeld in hemzelf en al het andere – hij en de wereld. Andere dieren waren buiten hem en daardoor niet met hem verbonden. Hoe hard hij ook probeerde zich in die andere dieren te verplaatsen, in het begin leek het bewustzijn van die scheiding tussen hemzelf en de wereld buiten hemzelf een ondoordringbare barrière. Hij kon de dieren wel waarnemen, maar hij kon zich niet in hen verplaatsen. Hij probeerde zich voor te stellen hoe dat zou voelen maar voelde het niet echt.

En dus kreeg hij ook hiervoor regelmatig zo’n klap op z’n neus. “Niet bedenken hoe het zou zijn,” zie de vrouw, “maar beleven hoe het is. Voel mee met de ander. Doorbreek de muur van je zelfbewustzijn. Die muur bestaat alleen in jouw gedachten. Ze is er niet echt.” Dan begon hij maar weer opnieuw, intens starend naar de nerveuze handelingen van een vogeltje op zoek naar zaden in de struiken of het schijnbaar doelloze gescharrel van een torretje in het zand.


Op een dag – hij zou niet weten hoe lang hij al bij de vrouw in de leer was – was ineens alles anders. Hij liep over het strand, zich concentrerend op de zware zandkorrels. Na een tijdje, hij wist niet hoelang, merkte hij dat hij niet langer de individuele korreltjes zag maar een fragiel netwerk van zwarte patronen over en door het overwegend witte zand heen. Die patronen strekte zich overal uit, hoe ver hij ook keek. Verbaasd bleef hij staan, enigszins overdonderd door de ingewikkelde, tere schoonheid van dit weefsel van zwart zand om hem heen. Ineens was daar de vrouw, die hem ditmaal geen tik op z’n neus gaf, maar hem in z’n oor fluisterde: “Niet stoppen nu, laat jezelf opgaan in die patronen. Laat je gedachten stromen met de lijnen en figuren die je waarneemt in het zand.” Hij deed wat ze zei, en liet zijn bewustzijn deel worden van wat hij voor zich zag op het strand. Daar waar hij zijn aandacht op richtte lichtte het zwarte zand even op, alsof er puur wit licht door de donkere patronen stroomde; licht dat meedanste met de bewegingen van zijn aandacht. Hij ging zo op in dit spel van aandacht en beweging dat hij zichzelf en de tijd vergat en zich pas weer van zichzelf bewust werd toen de zon onderging en het te donker werd om nog onderscheid te maken tussen de kleuren van het zand.

Vanaf die dag ging het snel.

Niet lang daarna was hij een eekhoorn aan het bestuderen die van tak naar tak sprong toen hij merkte dat hij meebewoog met elke sprong. Meer dan dat, hij wist, zonder te weten hoe, precies naar welke tak de eekhoorn zou springen en hoe hij daar zou landen. Hij ving geluiden op die voor de eekhoorn van belang waren. Hij zag hoe de wereld er voor zo’n klein en haastig knaagdier uitzag. Even wist hij niet of hij een beer was die een eekhoorn bekeek of een eekhoorn die een beer zag.

Hij keek om zich heen. Hij was niet langer een eenzame beer in een vreemde en afstandelijke wereld. Hij was een punt van een licht in een eindeloos tapijt van lichtpatronen die zich om hem heen verspreidden in een voortdurende dans van licht en donker. Hij voelde hoe er overal dieren waren die net als hij punten van bewustzijn waren in datzelfde netwerk van licht. Hij was een druppel in een oceaan van leven en die hele oceaan tegelijk. Er was geen onderscheid meer, alleen verbondenheid.

De beer besefte dat hij terug was op het punt waar hij ooit begonnen was. Hij was weer een deel van de totaliteit van de wereld die hij waarnam. Met het verschil dat hij zich nu bewust was van zowel zichzelf als van die totaliteit. Hij zat niet langer gevangen in de afzondering van zijn eigen gedachten en zijn naar binnen gekeerde zelfbewustzijn. Hij was vrij en onbeperkt. Hij was zowel onmetelijk klein als allesomvattend. Hij spiegelde zichzelf in het hele universum en het universum spiegelde zichzelf in hem.


De vrouw keek de beer na terwijl hij het bos inliep waar hij zoveel maanden geleden in paniek vandaan gekomen was. Hij keek niet om maar ze voelde zijn dankbaarheid jegens haar in de manier waarop hij bewoog en om zich heen keek. Ze leunde op haar staf. Ze keek naar het bos waar de wind de bomen zachtjes deed ruizen en deed meedeinen in harmonie met de stappen van de beer die in de verte verdween.

En ze zag dat het goed was.

©Bard 2021

De brug

De brug
De Brug
De Brug – ©Bard 2017

De weg was al lang geen echte weg meer. Hoe hoger hij kwam in dit berglandschap, hoe minder de weg was onderhouden. Asfalt had plaats gemaakt voor kasseien. Van een redelijk begaanbaar pad met hier en daar een provisorisch met bakstenen en grind gevulde kuil bleef uiteindelijk alleen een nauwelijks te belopen grindspoor over. En nu, enige uren nadat hij door een verlaten dorp gelopen was, was zelfs dat spoor amper nog te zien onder het gras en onkruid dat overal groeide.

Toch liep hij door, overtuigd dat hij door dit pad te volgen uiteindelijk zou komen waar hij moest zijn; waar dat dan ook wezen mocht.

Na een laatste steile klim stond hij voor een oude stenen brug over een smal maar diep ravijn. Het was duidelijk dat er al geruime tijd geen verkeer meer over deze brug ging. De brug was al net zo begroeid als het pad, alsof het groen zelf de kloof overspande en de brug zonder die begroeiing allang de diepte in gestort zou zijn.

Aarzelend liep hij naar de rand van de brug. Hij keek naar beneden en zag hoe honderden meters lager een snelstromende rivier zich tussen grote rotsblokken door wrong. Vaag kon hij vanuit de diepte het geraas van het water horen. Het geluid klonk dreigend, bijna kwaad, alsof de geest van de rivier zich irriteerde aan de rotsen die haar weg belemmerden.

Door de zilveren nevel die vanuit de kloof omhoog steed kon hij net de overkant van de brug zien. Het pad leek zich daar weer te verbreden. Het landschap zag er ook meer begaanbaar uit aan die kant met minder steile rotswanden en veel meer met gras begroeide glooiende hellingen.

Het was hem volkomen duidelijk dat zijn bestemming aan de overkant van de brug lag. Daar zou hij de beloning vinden voor de lange klim die hij de afgelopen dagen gemaakt had. Nu alleen nog even die brug oversteken. De rest zou bijna vanzelf gaan. Vervuld met nieuwe hoop liep hij zonder verder na te denken de brug op.

Na een paar stappen merkte hij dat de brug begon mee te trillen met zijn voetstappen. Bij elke stap werd de trilling erger tot hij de brug voelde schudden elke keer als hij zijn voeten neerzette. Bang geworden begon hij sneller te lopen, met als gevolg dat het schudden nog erger werd. De hele brug was nu in beweging. Bijna halverwege begon hij te rennen. Even dacht hij dat hij het zou gaan halen maar toen kwam de weg voor hem in een soort golfbeweging omhoog om vervolgens onder zijn voeten compleet te desintegreren.

Hij viel en had nog net tijd om te bedenken dat hij voorzichtiger had moeten zijn. Toen raakte hij de rotsen. Zijn levenloze lichaam werd door de rivier meegesleurd zonder verder een spoor na te laten.


Na een laatste steile klim stond hij voor een oude stenen brug over een smal maar diep ravijn. Het was duidelijk dat er al geruime tijd geen verkeer meer over deze brug ging. De brug was al net zo begroeid als het pad. Het leek alsof het groen zelf de kloof overspande en de brug er alleen nog hing omdat de begroeiing haar overeind hield.

Aarzelend liep hij naar de rand van de brug. Hij had het vage gevoel dat hij dit al eens eerder had gezien. Het leek hem dat hij het landschap aan de overkant herkende. Het maakte hem onrustig, alsof er iets was dat hij zich zou moeten herinneren dat net buiten zijn bereik bleef.

Hij liep naar voren en zag naast de weg de vervallen resten van wat een wegwijzer of waarschuwingsbord geweest zou kunnen zijn. Hij trok het bord de weg op om het beter te bekijken. Niets. Als er al iets op had gestaan was het door de tijd en het weer volledig vervaagd. Hij liet het bord voor zich op de weg terugvallen.

Het was hem volkomen duidelijk dat zijn bestemming aan de overkant van de brug lag. Daar zou hij de beloning vinden voor de lange klim die hij de afgelopen dagen gemaakt had. Maar die brug zag er niet erg betrouwbaar uit. Het bord gaf hem ook een licht ongerust gevoel. Toch besloot hij door te lopen. Tenslotte zag de overkant er wel erg verleidelijk uit. Hij stapte over het bord de brug op.

Na een paar stappen merkte hij dat de brug begon mee te trillen met zijn voetstappen. Bang geworden begon hij sneller te lopen. De hele brug was nu in beweging. Bijna halverwege begon hij te rennen. Even dacht hij dat hij het zou gaan halen maar toen kwam de weg voor hem in een soort golfbeweging omhoog en viel onder zijn voeten uit elkaar.

Hij viel en had nog net tijd om te bedenken dat hij beter had moeten luisteren naar zijn voorgevoelens. Toen raakte hij de rotsen. Zijn levenloze lichaam werd door de rivier meegesleurd zonder een spoor na te laten.


Na een laatste steile klim stond hij voor een oude stenen brug over een smal maar diep ravijn. De brug was al net zo begroeid als het pad.

Aarzelend liep hij naar de rand van de brug. Hoewel hij nog nooit in deze bergen geweest was wist hij vrijwel zeker dat hij deze plek al eens eerder had gezien. Ook het landschap aan de overkant zag er bekend uit. Het maakte hem onrustig, alsof er iets was dat hij zich zou moeten herinneren dat net buiten zijn bereik bleef.

Hij liep naar voren en zag midden op de weg een oud waarschuwingsbord liggen. Hij vroeg zich af wie het daar neergelegd had en waarom. Helaas was er op het bord niets te lezen. Zonder precies te weten waarom pakte hij een stuk kalksteen van het pad en kraste een paar woorden in het verweerde hout. Hij keek naar wat hij geschreven had en lachte om zichzelf. Hij moest zich niet zo aanstellen, dacht hij. Zo erg kon het niet zijn? Toch zette hij het bord zorgvuldig overeind tegen een grote steen aan het begin van de brug voor hij weer naar de overkant keek.

Het was hem volkomen duidelijk dat zijn bestemming aan de overkant van de brug lag. Maar dat bord had hem even van slag doen raken. Toch besloot hij door te lopen. Hij was al te ver gekomen om nu nog om te draaien en terug te gaan.

Na een paar stappen merkte hij dat de brug begon mee te trillen met zijn voetstappen. Ongerust nu ging hij steeds sneller lopen tot hij halverwege gekomen voluit aan het rennen was. Even dacht hij dat hij het zou gaan halen. Maar de weg kwam voor hem in een soort golfbeweging omhoog om daarna onder zijn voeten kompleet te verkruimelen.

Hij viel en had nog net tijd om zichzelf te verwijten dat hij niet was omgekeerd toen hij dat bord bij de brug had gezien. Hij had op zijn intuïtie moeten vertrouwen. Toen raakte hij de rotsen. Zijn levenloze lichaam werd door de rivier meegesleurd zonder een spoor na te laten.


Na een laatste steile klim stond hij voor een oude stenen brug over een smal maar diep ravijn. Hij wist vrijwel zeker dat hij deze brug al eens eerder had gezien. Ook het landschap aan de overkant zag er bekend uit. Hij voelde zich opgejaagd en bang, alsof hij zich heel dringend iets belangrijks moest herinneren maar er net niet bij kon komen.

Hij liep naar voren en zag tegen een steen aan het begin van de brug een oud, verweerd bord geleund staan. Het was duidelijk neergezet om gezien te worden. Hij veegde wat stof en vuil van het bord af en zag dat iemand met krijt iets in het bord gekrast had. Met wat moeite las hij “Pas op! Gevaarlijke brug. Instortingsgevaar.” Hij vroeg zich af wie het bord daar neergezet had en hoe lang geleden. Hij keek naar de overkant van de kloof.

Het was hem volkomen duidelijk dat zijn bestemming aan de overkant van de brug lag. Maar die brug zag er niet erg betrouwbaar uit. En dat bord was wel erg onheilspellend.

Aarzelend liep hij naar de rand van de brug. Hij keek naar beneden en zag hoe honderden meters lager een snelstromende rivier zich tussen grote rotsblokken door wrong. Vaag kon hij vanuit de diepte het geraas van het water horen. Het geluid klonk dreigend, bijna kwaad, alsof de geest van de rivier zich irriteerde aan de rotsen die haar weg belemmerden. Hij kon zich goed voorstellen hoe het zou zijn om naar beneden te vallen en op die rotsen te pletter te slaan. Het water zou zijn levenloze lichaam meesleuren zodat er geen spoor meer van hem te zien zou zijn.

Hij keek nog één keer naar het lokkende landschap aan de andere kant van de brug.

Toen draaide hij zich om en met een gevoel van opluchting gemengd met teleurstelling begon hij aan de lange tocht terug naar beneden, waar hij op zoek zou gaan naar een andere manier om aan de overkant te komen.

©Bard 2020

The River is nu verkrijgbaar als e-book

Gelukkig Nieuw Jaar!

Mochten jullie The River in e-book formaat willen hebben (voorlopig alleen in het Engels, sorry), het is nu te koop op deze website:

https://leanpub.com/theriver.

Deel deze link aub met zoveel mogelijk mensen ;-).

Ik zal het boekje wellicht in de toekomst ook in een gedrukte versie gaan uitgeven, misschien via een crowd-funding project. Als dat gebeurt zal ik het jullie laten weten.

Love, Light and Good Medicine,

Bard

The River, available as e-book.

Waarom Is het Zo Moeilijk Te Veranderen Waar We in Geloven?

Door de geschiedenis heen hebben mensen in veel vreemde en wonderlijk complexe dingen geloofd, van geesten en demonen, to goden en godinnen, tot wereldwijde samenzweringstheorieën en kleine groene mannetjes. Gedurende die tijd is waar we in geloven vele malen veranderd, maar onze weerstand om ons geloof te veranderen bleef altijd even sterk.

De capaciteit en behoefte van mensen om te geloven in meer dan alleen datgene wat ze direct kunnen ervaren is universeel. We doen het allemaal. Zelfs degenen die zich hebben afgewend van geloven in bovennatuurlijke wezens of buitenaardse machten geloven in abstracte ideeën zoals waarheid en rechtvaardigheid, denkbeeldige concepten als naties and markten, en fictieve verhalen als geschiedenis and politieke theorieën. We lijken emotioneel weg te deinzen van het idee te leven in een betekenisloze wereld, waarin ons bestaan slechts accidenteel is, waar alles geheel toevallig gebeurt, en wij totaal onbelangrijk zijn in het grotere (of dagelijkse) geheel. In plaats daarvan hebben wij een gedrevenheid – noem het een instinct – om zin te geven aan onze wereld. We categoriseren en structureren de fenomenen om ons heen. We zien overal patronen, zelfs in geheel toevallige configuraties, en bewijzen van planning en ontwerpen in series van ongerelateerde ongelukken. We zien bewijzen van doelbewustheid en intelligentie zelfs waar de natuur slechts doelloos uit zichzelf beweegt.

Verlichting gluurt door de chaos heen - Bard Papegaaij
Verlichting gluurt door de chaos heen – Bard Papegaaij

Het is niet zo dat we die dingen bewust bedenken; onze geest verlangt ernaar patronen, belang, en betekenis te zien en zal dit volledig automatisch doen, op een onbewust niveau. Tegen de tijd dat we ons bewust worden van wat dan ook heeft onze geest al ruim voldoende tijd gehad de pure informatie van onze zintuigen te bedekken in lagen van interpretaties. We nemen zelden of nooit iets waar zoals het werkelijk is; we observeren het altijd in zijn verhalende context – zijn betekenis in relatie tot wat wij geloven over de wereld.

En we zijn verbazend creatief geweest in de vertellingen die we gecreëerd hebben en vervolgens in zijn gaan geloven. De variaties die we bedacht hebben zijn eindeloos: van miljoenen benoemde godheden tot een enkele, onbenoembare god; van eenvoudige geesten die elk object op Aarde bezielen, tot complexe hiërarchieën van hemelse wezens; van zeer menselijke wezens met al onze sterktes en zwaktes, tot fundamentele, tegengestelde krachten van goed en kwaad.

Met zo’n ruime keuze van dingen en denkbeelden om in te geloven zou men eigenlijk verwachten dat mensen vrij ontspannen zouden omgaan met het af en toe veranderen van waar ze in geloven. Als alles wat we willen een vertelling is die op prettige wijze de wereld om ons heen verklaart en structureert, zou de ene vertelling net zo goed zijn als de andere, zolang ze maar intern consistent is, en een bevredigend mengsel van verklaring, betekenis, en menselijk belang aanbiedt.

Niets lijkt echter minder waar. In plaats van onze vertellingen te behandelen as benaderingen van de werkelijkheid – een van de vele beschikbare verklaringen met verschillende gradaties van intellectuele en emotionele aantrekking – lijken we erop gebrand te zijn ons vast te klampen aan één enkele vertelling en onszelf ervan te overtuigen dat deze de enige ware is.

Nu is het niet zo moeilijk te begrijpen waarom onze hersenen de voorkeur geven aan een enkele vertelling. Door een plausibel – of tenminste intern consistent – verhaal over de wereld om ons heen te creëren maken we de wereld een stuk eenvoudiger. We kunnen de dingen negeren die niet in ons verhaal passen. We kunnen ons gedrag baseren op de regels en instructies die (expliciet of impliciet) in het verhaal zijn opgenomen. En we kunnen snel en eenvoudig andere mensen en situaties beoordelen aan de hand van die regels, zonder daarvoor gedetailleerde waarnemingen en een uitgebreide analyse te hoeven doen. We nemen immers aan dat alles wat we hoeven te weten al in de vertelling vervat is. In plaats van onszelf te verwarren met een veelheid aan mogelijke verklaringen hebben we er maar met één te maken. Dat maakt het leven zeker een stuk eenvoudiger.

Maar dat verklaart niet waarom we het zo moeilijk vinden het ene geloof voor het andere om te ruilen, of onze vertelling van tijd tot tijd aan te passen. Is de behoefte om ons leven eenvoudig te houden reden genoeg om ons vaak zo heftig te verzetten tegen zelfs vrij kleine veranderingen in de vertelling die we hebben aangenomen? Of zijn er andere krachten aan het werk?

Afgaand op de hoeveelheid energie, passie, en zelfs geweld dat door mensen wordt ingezet om hun aangenomen geloof te verdedigen moet er wel meer aan de hand zijn dan alleen een eenvoudiger leven. Zulke energie en passie moet stammen uit iets fundamenteels dat wordt aangeraakt en bedreigd; fundamenteel genoeg om een vecht/vlucht reactie op te roepen, die gewoonlijk alleen wordt aangeboord door dingen die direct gerelateerd zijn aan ons directe overleven. Maar geloof is niet de werkelijkheid, het bestaat uitsluitend in onze geest. Dus hoe kan iemands geloof bedreigen dan zo’n overlevingsreactie opleveren?

In het hart van onze defensieve houding ten opzichte van ons geloof en onze overtuigingen lijkt een sterk verband te liggen tussen ons gevoel van persoonlijke veiligheid en datgene waar we in geloven1. Dreig één van onze kern overtuigingen af te nemen en we reageren alsof je ons bestaan zelf bedreigt. De vraag die we ons moeten stellen is dus: wat is het in een geloof of overtuiging dat ons veilig doet voelen?

Ik denk dat het antwoord te vinden is in het idee van identiteit en hoe we die opbouwen, onderhouden, en eraan relateren. Mensen zijn intens sociaal. We danken ons bestaan het feit dat we in staat zijn nauw samen te werken met andere mensen, en ons success als soort aan hoe goed we in staat zijn dit op grote schaal te doen met een combinatie van complexiteit en flexibiliteit die geen andere soort onder de knie gekregen lijkt te hebben. We worden geboren met een sterke instinctieve drang om ons diep te verbinden met de mensen om ons heen. Dit is te zien in een baby’s vaardigheid in het herkennen van stemmen en gezichten, en de constante behoefte van jonge kinderen om uit te reiken naar anderen, hen in hun spelen te betrekken, en hun handelingen te imiteren en na te spelen. Vanuit een evolutie-perspectief gezien maakt onze lange, relatief hulpeloze kindertijd een aangeboren vaardigheid in het aangaan van diepe sociale verbindingen met de mensen waarvan we afhankelijk zijn voor ons overleven noodzakelijk.

Wat we doen met onze relaties met anderen is meer dan alleen het ‘managen’ ervan: we definieren onszelf in relatie met anderen. We zijn zo afgestemd op de anderen in onze sociale kring – hun gedrag, hun behoeftes, hun emoties – dat we ons aan hen aanpassen en onze eigen gedragingen, behoeftes, en emoties bijstellen om beter bij ze aan te sluiten. We raken gesocialiseerd: onbewust ontwikkelen we personae die ons in staat stellen erbij te horen en te functioneren als lid van de sociale kringen die we nodig hebben voor onze overleving. En we internaliseren die personae als onderdeel van wat we onze identiteit noemen; ons gevoel van zelf.

Onze identiteit is geen onafhankelijk ‘gegeven’, maar een adaptieve, evoluerende reactie op de sociale druk en invloeden om ons heen

De gesocialiseerde maskers van ons zelf - Bard Papegaaij
De gesocialiseerde maskers van ons zelf – Bard Papegaaij

Omdat mensen nooit uitsluitend op het niveau van gedrag opereren, maar de sterke drang hebben om alles in een verklarende vertelling te vervatten, wordt ons gesocialiseerde zelf ook ingebed in lagen van vertellingen. We nemen de verhalen die anderen over ons vertellen in ons op en we construeren verhalen die onze personae verklaren aan onszelf en anderen. Bovenop ons gesocialiseerde zelf creëren we een vertelde zelf. Die vertelde zelf, net als alle andere vertellingen die we creëren, helpt ons de complexiteit van ons eigen gedrag te versimpelen, vooral in zelf-reflectie. Het schept een gevoel van compleetheid en samenhang, iets dat door psychologen als zeer belangrijk wordt aangemerkt voor ons gevoel van stabiliteit en controle: we hebben een sterke afkeer van interne tegenstrijdigheden in onszelf en gebruiken diverse psychologische ‘trucjes’ om ons vertelde zelf te hervertellen op een manier die een samenhangend zelfbeeld hersteld2.

Ons vertelde zelf is de complexe verzameling van vertellingen die we construeren om ons gedrag en onze emoties aan onszelf and anderen uit te leggen

De zelf als vertellende constructie - Bard Papegaaij
De zelf als vertellende constructie – Bard Papegaaij

De bouwstenen van ons vertelde zelf zijn de dingen de we geloven en aannemen: conceptuele constructies die simpele, consistente verklaringen leveren voor de immens complexe realiteit die door de vertelling geïnterpreteerd wordt. En vanwege onze sterke sociale aard ontlenen we de meeste van die geloven and aannames bij de belangrijke anderen in onze voornaamste sociale kringen. Onze diepe behoefte ergens bij te horen en in te passen leidt ons ertoe een vertelde zelf te creëren dat nauw aansluit bij de vertelde zelfs van de mensen om ons heen, en hun geloven en aannames assimileert en eigen maakt zodat we zoveel mogelijk hetzelfde lijken in de ogen van onszelf en anderen.

We moeten voor ogen houden dat geloven en aannames niet slechts theorieën zijn over de wereld en onszelf: het zijn de fundamentele bouwstenen die we gebruiken om een vertelde zelf te construeren, en daarmee onze plaats in onze sociale omgeving te bepalen. Onze overtuigingen verklaren en vormen tegelijkertijd ons gevoel van identiteit. Ze vormen de fundering waarop de verhalen rusten die we gebruiken om onze handelingen aan onszelf uit te leggen. Ze verbinden ons met onze sociale kringen door een dicht netwerk te weven van gedeelde overtuigingen en aannames, gedeeld door degenen die ‘net als wij’ zijn, en niet gedeeld door ‘zij’: de anonieme anderen die geen deel zijn van onze sociale kringen. Voor de meeste mensen wordt hun vertelde zelf de gehele werkelijkheid van hun bestaan, van hun identiteit als zowel een individu en als een lid van hun sociale kringen.

Onze overtuigingen worden de bouwstenen van ons vertelde zelf, en ons vertelde zelf wordt het enig zichtbare bewijs van ons bestaan.

De zelven ontsaan spontaan op alle niveaus van het onderbewuste  - Bard Papegaaij
De zelven ontsaan spontaan op alle niveaus van het onderbewuste – Bard Papegaaij

En dit zou wel eens kunnen verklaren waarom het zo moeilijk voor ons is de dingen waar we in geloven los te laten. Het veranderen van een overtuiging of aanname ondermijnt vaak één of meerdere bouwstenen van ons vertelde zelf. Het verstoort de continuïteit en samenhang van ons zelfbeeld, en tegelijkertijd kan het ook het ingewikkelde netwerk van gedeelde geloven verstoren dat ons bindt met de sociale kringen waarin we ons veilig voelen. Zelfs het lospeuteren van één enkele overtuiging kan dreigen het hele bouwwerk van vertellingen dat we nodig hebben om ons bestaan te verklaren uit elkaar doen vallen. Bewust proberen bewijs in te passen dat tegenspreekt waar we in geloven kan voelen als het afbreken van de gehele fundering van ons vertelde zelf. En overtuigingen aannemen die verschillen van wat de mensen om ons heen geloven kan voelen als het onherstelbaar lossnijden van de banden die ons aan elkaar verbinden.

Voor een sociaal, verhalend wezen als wij mensen, het veranderen van één enkele overtuiging gaat veel verder dan eenvoudig toegeven dat we het bij het verkeerde eind hadden. Het kan voelen als het einde van de relaties waar we op rekenden voor ons overleven. En het kan voelen als het einde van de zelf die we zo zorgvuldig hebben opgebouwd door de jaren heen, en op vertrouwd hebben om ons onszelf te kunnen zien als een eenheid, een samenhangend, consistent menselijk wezen. Is het dan een wonder dat de meest mensen ervoor kiezen de bewijzen te negeren in plaats van hun overtuigingen bij te stellen? En dat de meeste mensen, als ze onder druk gezet worden om hun geloof op te geven, heftig, bij tijden gewelddadig, ageren tegen degenen die hen onder druk zetten, in plaats van simpelweg de alternatieven te overwegen en op rationele wijze een nieuw standpunt in te nemen?

Denk hier alsjeblieft aan, de volgende keer dat je iemand ervan probeert te overtuigen dat ze het helemaal fout zien. Verwacht niet dat jouw onweerlegbare bewijzen hen onmiddellijk bekeren tot jouw zienswijze. Oordeel niet, minacht ze niet, en maak hun achterlijke en ouderwetse geloof, overtuigingen en aannames niet belachelijk. Naar alle waarschijnlijkheid heb jij zelf ook een aardig aantal van zulke achterlijke en ouderwetse ideeën in je eigen geloofssysteem; ideeën die jij niet zal willen loslaten als jij daartoe onder druk werd gezet. En wie weet is het idee dat jij zo hard aan een ander probeert op te dringen daar wel één van.

  1. Hoogstwaarschijnlijk spelen hier een aantal factoren mee. Mensen zijn complexe wezens, and eenvoudige verklaringen doen zelden recht aan de volledige reeks van variabelen die ons gedrag beïnvloeden. Ik beweer niet een complete theorie over dit onderwerp te hebben. Ik heb slechts een ‘werk hypothese’ op dit moment. Een hypothese die iets te verklaren van ons waarneembare gedrag rondom geloven en geloofssystemen.
  2. Interessant genoeg is er misschien in werkelijkheid niet één samenhangend ‘zelf’ te vinden in de menselijke geest: moderne theorieën suggereren dat wat we als ons ‘zelf’ waarnemen in feite een complex, grotendeels achteraf geconstrueerd fenomeen is, dat oprijst uit een grote hoeveelheid van semi-onafhankelijke processen in de hersenen. Hoewel we denken dat we iemand zijn, zit er in werkelijkheid misschien niemand aan het stuur.

De Macht van Symbolen: Een Verhaal Over Draken en Fenixen

Symbolische beelden lijken eenvoudig maar zijn enorm krachtig, omdat elk beeld hele werelden omvat van verhalen, mythologieën, culturele wijsheid, en collectieve herinneringen.

Een aantal jaren geleden, toen ik regelmatig het idee om een boek te schrijven besprak met mijn goede vriend Al Sheehan, kwam het onderwerp van een goede titel voor ons werk in uitvoering ter sprake. Hoewel mijn ideeën sinds die tijd behoorlijk zijn voortgeschreden is het centrale thema nog steeds hetzelfde: het idee dat onze wereldomvattende samenleving zich op een gevaarlijke koers van zelfvernietiging bevind, gevoed door hebzucht, angst, en een misplaatste overtuiging dat de moderne mens superieur is aan alles wat er ooit in het verleden bestaan heeft. Op zoek naar een goede manier om het idee van hebzucht, angst, en superioriteit te vangen, kwamen Al en ik op het beeld van de draak uit.

In de Westerse mythologie is de draak een kwaadaardig wezen. Hij is groot, meestal vrijwel onkwetsbaar (tenzij je zijn enige zwakke plek weet te vinden), en gebruikt zijn vurige adem als vernietigingswapen. Zijn enige doel in het leven schijnt het verzamelen van schatten (en af en toe het stelen of verleiden van een maagd, al weet niemand precies waarvoor), die hij dan jaloers bewaakt tegen iedereen die probeert zelfs maar een losse munt of edelsteen te stelen. En als zijn woede wordt gewekt deinst hij er niet voor terug om hele steden plat te branden, inclusief de omringende gebieden, gewoon omdat hij dat kan.

Image-7-05-2016-17-06.png

Ik vond deze Westerse draak het perfecte symbool voor ons huidige economische industriële systeem dat op dit moment het grootste deel van de wereld in zijn greep heeft (en misschien wel de hele wereld). Dit systeem is ook geobsedeerd met het verzamelen en opstapelen van schatten ten koste van iedereen die in de weg staat. Het systeem bewaakt haar schatten agressief en jaloers tegen alles en iedereen die een bedreiging lijkt te vormen, en aarzelt niet om haar superieure vuurkracht in te zetten om haar aanvallers (echt of verbeeld) te vernietigen, evenals alles en iedereen die toevallig in de buurt is. Het beeld van een draak bovenop een gigantische berg van goud, juwelen, en kunstvoorwerpen, omringd door rokende ruïnes en een zwartgeblakerd, volledig vernield landschap zo ver als het oog reikt, lijkt – voor mij althans – heel veel op de manier waarop de moderne industriële maatschappij de planeet aan het vernielen is in haar zucht naar weelde en schatten waarvan ze nauwelijks weet wat ze ermee aan moet.

Toen het symbool van de draak zich eenmaal had aangediend verscheen het symbool voor de andere kant vrijwel vanzelf. Er is nog een ander vuurdier in de mythologie, maar dit dier gebruikt vuur niet als een wapen, maar als een middel voor regeneratie en vernieuwing. De fenix is, in veel tradities, een langlevende, zachtmoedige, nobele vogel die niemand kwaad doet, vaak een brenger van voorspoed is, en die – wanneer zij het einde van haar natuurlijke leven bereikt – een brandstapel voor zichzelf bouwt en zichzelf aan het vuur overgeeft om geheel vernieuwd uit de as op te rijzen, klaar voor een nieuw, lang, vredig, en vruchtbaar leven. Mij leek er geen beter symbool om tegenover de totaal zelfzuchtige en vernietigend vuur spuwende draak te zetten dan de zachtaardige, vredelievende, en zelf-opofferende fenix, die het vuur gebruikt voor transformatie, in plaats van voor vernietiging.

Image-7-05-2016-17-42.png

Ik was best tevreden dat ik deze mooie tegenstelling van twee veelzeggende en bekende symbolen uit de Westerse mythologie gevonden had. En het klonk ook goed als titel: De Draak en de Fenix – met associaties, wellicht, aan een strijd tussen tegengestelde principes, een botsing van ideeën, of misschien gewoon twee heel verschillende wezens die het tegen elkaar op moeten nemen.

Het mooie van symbolen is natuurlijk ook dat het iedereen volmaakt vrij staat hun eigen beelden te vormen over hun werkelijke betekenis, gebaseerd op hun eigen persoonlijke kennis van en ervaring met deze symbolen in hun leven.

Maar toen, een klein jaar later, was ik op bezoek in Hong Kong en het vasteland van China. Dat bezoek herinnerde me aan iets dat ik ooit wel wist, maar blijkbaar compleet vergeten was, namelijk dat de Chinezen ook draken in hun mythologie hebben. Maar dat, in tegenstelling tot die van ons, hun draken voornamelijk gezien worden als weldoeners, en als beschermers van de mensheid. Geboeid door deze totaal andere opvatting over de aard van de draak ging ik op zoek naar afbeeldingen van draken in kunst- en antiek winkels, in de hoop een paar mooie plaatjes te vinden voor de omslag van het boek. En toen, al zoekende tussen afbeeldingen, hout- en steengravures van allerlei mythische wezens deed ik een voor mij onverwachte ontdekking: niet alleen heeft de Chinese mythologie een goedaardig draak, ze heeft ook een even goedaardige fenix, en de twee worden vaak afgebeeld als liefdespaar!

Inderdaad. In de Chinese mythologie zijn de draak en de fenix gelukkig getrouwd, als een symbool voor de balans tussen de mannelijke (draak) en vrouwelijke (fenix) elementen in de wereld. Hoewel ze tegenover elkaar worden afgebeeld, zijn ze geen vijanden van elkaar, of alternatieven, maar juist noodzakelijke tegenpolen, complementaire principes die alleen een geheel kunnen vormen als ze in harmonie en balans bij elkaar gebracht worden.

image

Dit was voor mij een prachtige ontdekking. Ik was op zich niet ontevreden met de tegenstelling tussen de vernielende draak en de transformerende fenix, maar zoals ik het door mijn Westerse bril zag waren de twee in een strijd gewikkeld waarin er maar één overwinnaar kan zijn. Ik stond uiteraard aan de kant van de fenix, omdat ik vind dat de draken-mentaliteit meer kwaad dan goed doet in de wereld. Maar het idee dat het een of/of keuze zou moeten zijn, met ofwel de draak ofwel de fenix als overwinnaar, zat me toch niet helemaal lekker. Ik vind het Chinese huwelijk tussen de draak en de fenix eigenlijk een veel beter beeld. In plaats van een gevecht hebben we nu een balans tussen complementaire krachten: een harmonische oplossing, in plaats van een gewelddadig conflict. Het is het samenkomen van donker en licht, vernietiging en transformatie, Oost en West, mannelijk en vrouwelijk, …

Door de Chinese overtonen toe te voegen aan de symboliek heb ik het gevoel dat de titel van mijn blog/boek nog veel beter aansluit bij mijn speurtocht: het vinden van een positieve oplossing voor de destructieve situatie waarin we ons momenteel bevinden. En dat brengt ons dan weer terug bij de macht van de symbolen: ik ontdekte de draak en de fenix dankzij mijn eigen ervaring met de Westerse mythologie, en dat gaf ze betekenis; maar door de rijke schakeringen van de Oosterse mythologie daar aan toe te voegen worden dezelfde symbolen een nog veel diepere bron van wijsheid en begrip dan ik er oorspronkelijk in waarnam. Het is een vorm van alchemie: goud maken uit gewone grondstoffen.

Zonder de wereld te hoeven vernietigen.

De Vertellingen Die Onze Wereld Vorm Geven

Terwijl we denken de wereld te ervaren zijn we haar tegelijkertijd aan het interpreteren.

Pure ervaring is het ondergaan van datgene wat zich voordoet: zonder interpretatie, categorisatie, of verwachting. Vertellen is het verwerken van die ervaring en het betekenis geven door het een plek te geven in relatie tot bestaande structuren in onze geest.

Omdat we maar zelden, of nooit, onze interne monoloog stopzetten wanneer we met de wereld in contact zijn is wat wij ‘ervaring’ noemen niet de ervaring zelf, maar de vertelde versie daarvan. Tegen de tijd dat wij ons bewust worden van wat er plaatsvind is onze ‘ervaring’ al vervormd door onze verwachtingen, en gelabeled, structuur gegeven, ingevuld, en uitgelegd, …

Omdat de aard van het vertellen strikt sequentieel is, en zich beperkt tot datgene dat past in onze mentale structuren en raamwerken, kan onze interne monoloog slechts een verarmde versie zijn van de totale ervaring die zich aan ons voordeed. Het presenteert zaken in volgorde die zich misschien wel tegelijkertijd afspeelden, of in een andere volgorde, of zonder enig verband; het laat dingen weg die niet passen in de bestaande structuren, of vervormt ze zodat ze toch lijken te passen. Deze constante vertelling levert ons een geordende versie op van het Universum waarin we leven. Het stelt ons gerust door ons het gevoel te geven dat we de wereld een beetje onder controle hebben: we hebben het gevoel dat we gebeurtenissen begrijpen, of tenminste hun oorzaak en gevolgen en hun volgorde; we hebben het gevoel dat we met enige waarschijnlijkheid kunnen voorspellen wat het vervolg zal zijn; en we hebben het gevoel dat we de toekomst kunnen besturen door onze handelingen af te stemmen op ons begrip van de situatie.

Om eerlijk te zijn, voor veel aspecten van onze dagelijkse realiteit is dit gevoel niet eens zo misplaatst. Veel aspecten van ons dagelijks leven zijn gestructureerd genoeg om enigzins begrijpelijk, voorspelbaar, en grijpbaar te zijn. Dit geldt vooral voor de sociale aspecten van ons leven, die gevormd worden door de collectieve vertellingen waar we allemaal aan meedoen.

Maar het is gedoemd te falen voor de meer complexe aspecten: de chaotische, ongebonden, ongestructureerde, onclassificeerbare wijdere werkelijkheid waar wij slechts een gefilterde versie van waarnemen.

En dat brengt me op het centrale thema van deze blog: dat onze maatschappij bijna volledig een vertelde realiteit is: een fictieve en zwaar gefilterde versie van de werkelijkheid die zich buiten onze gesocialiseerde geest bevindt. Als dat inderdaad waar is, volgt daaruit dat we onze maatschappij kunnen veranderen simpelweg door de collectieve vertelling te veranderen die haar op gang houdt. Verander de vertelling, verander de geschiedenis. Zo simpel is het.

Is dat zo?

Het probleem met de collectieve vertelling die we de maatschappij noemen is dat deze erg weerbaar en weerbarstig is ten opzichte van doelgerichte veranderingen. Zeker, onze vertelling evolueert voortdurend, en past zich aan aan krachten binnen en buiten het vertelde raamwerk. Maar het lijkt dat te doen zonder dat wij mensen daar veel richting aan kunnen geven. Wij leven ons leven binnen de vertelde constructie en passen ons wereldbeeld aan aan de vertelling, niet andersom. Zelfs mensen die in opstand komen tegen de huidige vertelling lijken gedoemd te zijn dezelfde structuren en raamwerken te gebruiken waar ze tegen in opstand proberen te komen. Je zou zelfs kunnen zeggen dat ze – door zich ertegen te verzetten – de vertelling legitimeren, en laten zien dat ze echt is. Niemand zou tenslotte vechten tegen denkbeeldige draken, nietwaar?

Onze sociale vertelling is tegelijkertijd realiteit en fictief, lijkt het. Fictief omdat het alleen bestaat in de collectieve geest van de mensen die er aan meedoen; het is een mentale constructie, een fictieve vertelling de wij allemaal gebruiken om de wereld te interpreteren, en om ons de mechanismes en sturing te geven die we lijken nodig te hebben om als samenleving te kunnen functioneren. Realiteit omdat deze vertelling diepe, vergaande konsekwenties heeft voor de wereld waarin we leven. Door onze handelingen, verwachtingen, en dromen vorm te geven; door te bepalen hoe wij de wereld interpreteren; door onze aandacht en energie te sturen; door onze beslissingen te leiden en te beperken. Onze collectieve vertelling stuurt ons en laat ons een fysieke realiteit creeren die overeenkomt (zo dicht als mogelijk is) met de fictieve realiteit. Niet bewust, maar door het simpele feit dat de fictie het raamwerk is dat onze gedachten en handelingen informeert, vorm geeft, en aanstuurt.

Ik geloof dat hoe groter de kloof tussen de collectieve vertelling en de fysieke realiteit waarin deze bestaat, hoe meer wrijving er onstaat wanneer wij proberen de fysieke realiteit naar het beeld van de fictie te vervormen. Die wrijving – zoals alle wrijving – produceert weerstand, warmte, en afval. Weerstand als een maat voor hoeveel energie er nodig is om van richting of snelheid te veranderen. Warmte als een maat voor ongemak, ontevredenheid, en onrust die voortkomt uit ons onderbewuste gevoel dat de dingen niet kloppen, dat we wereld niet precies is zoals zij zou moeten zijn. En afval als een maat voor de bijproducten van ons falen beide realiteiten precies op elkaar af te stemmen: de mensen die buiten de boot vallen; de ongelijkheid van kansen en bezittingen; de ontheemden; de gediscrimineerden; de vluchtelingen; de ongewensten; …

Op die manier gemeten, lijkt mij zo, doen we het op dit moment niet fantastisch. Als ik kijk daar de schade die het millieu aandoen, de toenemende inkomens-ongelijkheid, de fragmentatie en polarisering die we in de wereld zien, dan denk ik persoonlijk dat onze collectieve vertelling vrij ver is afgedwaald van waar deze zou moeten zijn. In mijn duistere momenten betrap ik me op de gedachte dat we een gezamenlijke nachtmerrie hebben geschapen waar we maar moeilijk uit lijken te kunnen ontwaken.

Ik wil niet suggereren dat de mensheid op moet houden met het vertellings-proces. Dat is hoogstwaarschijnlijk onmogelijk voor ons: het is de basis van ons vermogen om met de wereld om te kunnen te gaan. Maar ik suggereer wel dat het hoog tijd is dat we onze collectieve vertelling die we in de afgelopen eeuwen hebben opgebouwd eens goed onder de loupe nemen, en gezamenlijk proberen deze bewust, en doelgericht, in een nieuwe richting te duwen. Kijkend naar de wereld is ons verhaal altijd een mengelmoes geweest: goed voor sommigen, minder goed voor anderen; oorlog werd gevoerd, vrede werd gesloten; beschavingen kwamen en gingen. Maar in het algemeen was de schade die door de kloof tussen fictie en werkelijkheid veroorzaakt werd vrij lokaal van karakter en in gevolgen. Zelfs als hele beschavingen ten onder gingen waren de gevolgen beperkt in plaats en omvang, zodat de rest van de planeet er geen last van had, of genoeg veerkracht had om de schade op te vangen en zich te herstellen.

Nu, voor de eerste keer in de bekende geschiedenis (als het al eerder is voorgekomen, en daarna volkomen is ingestort, weten we daar tenslotte niets meer van) hebben wij een wereld-omvattende maatschappij gecreeerd, met een collectieve vertelling die ons allemaal verbindt en gebonden houdt. Deze vertelling heeft ons verbazingwekkende technische wonderen opgelevert, onvoorstelbare rijkdom, en een lawine aan wetenschappelijke ontdekkingen. Maar tegelijkertijd verarmt deze vertelling onze fysieke realiteit met toenemende snelheid. Onze planeet is niet in staat dit niveau van beschadiging te absorberen, en is niet opgewassen tegen het gat dat er is tussen wat wij geloven, en wat dat geloof ons laat doen en laat stukmaken. Als wij niet snel een nieuwe vertelling vinden kon dat wel eens onze ondergang zijn: de planeet kan ons niet onderhouden, en we zullen verdwijnen, zoals zovele beschavingen voor ons. Alleen zal het ditmaal een wereldwijde ondergang zijn, die wellicht de hele mensheid zal uitroeien, of zal terugwerpen naar een toestand die primitiever en zwaarder zal zijn dan we in lange, lange tijd hebben meegemaakt. Het is misschien zelfs desastreus genoeg om het leven op de hele planeet te bedreigen – zoveel invloed lijken wij te hebben.

Laten we daarom deze op hol geslagen machine stoppen, voor hij de hele wereld verplettert. Laten we de vertelling veranderen die hem aanstuurt en voortjaagt. Laten we een nieuwe fictie vinden. Een vertelling waarin we alles wat we geleerd, ervaren, en geobserveerd hebben in geheel nieuwe structuren en raamwerken vervatten, om zo ons toekomstig handelen in betere banen te leiden. Laat ons een vertelling vinden dat leidt naar een betere balans tussen ons en onze fysieke werkelijkheid.

En laat ons dat NU doen, voor er eentje aan ons wordt opgedrongen die nog erger is, of voor de mogelijkheid om uberhaupt een collectieve vertelling te hebben definitief van ons wordt afgenomen.