Op een dag was het genoeg. Bijna veertig jaar lang had hij geprobeerd te leven zoals anderen dat van hem verwachtten. Maar hoezeer hij ook zijn best had gedaan zich aan te passen, helemaal was dat nooit gelukt. Het bleef een toneelstuk. Weliswaar zo goed ingestudeerd dat hij zelf regelmatig bijna kon vergeten dat het slechts een rol was die hij speelde. Maar dan gebeurde er iets, een ontmoeting, een opmerking, een passage in een boek of een onverwacht vergezicht tijdens een wandeling of autorit; telkens was er iets dat hem weer tot besef bracht van de onechtheid van wie hij trachtte te zijn.
En nu ging het echt niet langer. Hij kon in zichzelf niet langer de kracht vinden het masker weer op te zetten, zijn plaats terug te vinden in het script en netjes op tijd de volgende handelingen in het stuk op te voeren. Hij geloofde er niet meer in.
Hij nam niet eens de moeite om iets in te pakken of mee te nemen. Gewoon zoals hij zich die ochtend had aangekleed, in zijn t-shirt en spijkerbroek, liep hij zijn huis uit, wetend dat hij er nooit meer terug zou komen.
Hij liep eerst naar het einde van de straat. Op de hoek aangekomen draaide hij zich om en zag zijn huis als een miniatuurtje aan de horizon staan. Hij kreeg een idee: met één oog dichtgeknepen strekte hij zijn hand uit in de richting van het huis. Uiterst voorzichtig pakte hij het gebouwtje tussen duim en wijsvinger vast en begon te trekken. Na wat heen en weer wrikken en wiebelen, als een tandarts die een weerbarstige kies moest trekken, wist hij het huis los te krijgen van zijn funderingen. Hij schudde nog wat aarde en zand van de bodem af en stak het kleinood in zijn zak. Tevreden liep hij de straat uit – nu zou hij nooit zonder huis zitten, waar hij ook terecht kwam.
©Bard 2020