In gedachten verzonken

In gedachten verzonken
Het meer - ©Bard 2012
Het meer – ©Bard 2012

In gedachten verzonken was hij ongemerkt een bos ingelopen. Toen hij uiteindelijk weer om zich heen keek zag hij niets herkenbaars om zich heen. Een nauwelijks zichtbaar pad slingerde zich tussen hoge bomen en dicht struikgewas door. Met diep mos begroeide plekken onder de hoogste bomen werden afgewisseld met stukjes hoog en dor gras en hier en daar wat kale zandgrond. Hoewel de zon hoog in de hemel stond was het bijna schemerdonker hier. Het dichte bladerdak hield bijna al het zonlicht tegen en het beetje licht dat de grond bereikte was doordrenkt met een groenige, pastel-achtige waas.

Waar was hij? En hoe kwam hij hier weer uit? Het nauwe bospaadje leek nergens heen te gaan en verder zag hij alleen bos, zover het schemerduister hem toeliet te kijken.

Ongerust keek hij om zich heen.

Toen hij zich voor de tweede keer 360º had rondgedraaid zag hij in de verte iets glinsteren. Hij keek nog wat beter. Ja, daar was het duidelijk lichter en hij dacht dat hij het blauwige geschitter van stromend water kon zien, tussen de dichte begroeiing door.

Het duister van dit bos was hem gaan beklemmen en dus dacht hij er niet lang over na. Hij begon te rennen in de richting van het licht daar in de verte.

Omdat hij amper kon zien waar hij liep kon hij niet al te snel gaan. Hij moest ook goed opletten waar hij zijn voeten neerzette: het paadje zat vol met oneffenheden, kuilen en boomwortels waar je je behoorlijk op kon verstappen.

Na zo, met zijn ogen op de grond gericht, een stukje gerend te hebben, stopte hij even om zich te oriënteren.

Het duurde even voor hij het licht in de verte weer gevonden had. Tot zijn verbazing leek het nu verder weg dan daarnet. Het was nog steeds goed zichtbaar, vooral in contrast met het donker om hem heen. Maar de afstand tussen hem en het spiegelende water was duidelijk groter geworden. Hij had waarschijnlijk niet goed opgelet hoe het pad precies liep. Zonder het te merken moest hij een zijtak zijn ingeslagen die hem wegvoerde van het water, in plaats van ernaartoe.

Hij dwong zichzelf tot kalmte door een paar keer diep adem te halen. Paniek gaat je niet helpen, zei hij tegen zichzelf. Er is ook geen reden toe: zolang je het water maar in het zicht houdt kan je onmogelijk verdwalen.

In plaats van de rennen besloot hij nu zijn ogen op het water gericht te houden en niet op de grond. Hij moest daardoor veel voorzichtiger lopen maar door zijn voeten zorgvuldig neer te zetten en te voelen of hij stevig stond voor hij de volgende stap nam kwam hij toch vooruit.

Hoewel…

Na op deze manier een aantal grote passen genomen te hebben begon hij het gevoel te krijgen dat hij weliswaar vooruit bewoog, maar dat tegelijkertijd het water zich van hem verwijderde. Hij nam nog een paar passen en wist het toen zeker: hij was opnieuw verder weg van het water in de verte dan daarvoor.

Hij nam opnieuw een paar stappen. Het water was nu bijna uit het zicht verdwenen. Alleen het helderder licht aan de horizon verraadde nog de plek waar het water zich moest bevinden. Bang dat hij dat licht ook nog uit het oog zou verliezen begon hij toch weer te rennen. Tot hij over een boomwortel struikelde en plat op zijn rug terecht kwam.

Hij krabbelde moeizaam overeind. Hij was weer helemaal omringd door het half-duister van het bos. Nergens was een spoor te zien van het water of zelfs maar het licht aan de horizon.

In paniek draaide hij in de rondte in de hoop toch nog iets van licht te kunnen zien.


Ineens, als uit het niets, stond ze voor hem. Een slanke, statige vrouw, gekleed in een lichtgroen gewaad. Ze had lang, zwart haar en donkerbruine, bijna zwarte ogen. In één hand hield ze een lange staf. Haar andere hand hield ze opgeheven in een ‘stop’ gebaar. Een lichte glimlach hing om haar lippen, maar haar stem klonk streng en gebiedend, toen ze zei: “Zo is het wel genoeg. Gedraag je alsjeblieft een beetje waardig.”

Zijn mond was opengevallen van verbazing. Hij hijgde nog na van zijn paniek aanval en hij was duizelig van het in de rondte draaien. Maar bij het horen van haar stem voelde hij zich als het ware in de houding springen. Zonder er bij na te denken rechtte hij zijn rug, sloot zijn mond en wachtte af wat ze nog meer zou zeggen.

“Goed zo. Je kan dus luisteren. Wie weet ben je nog te redden.” Opnieuw speelde er een zweem van een glimlach om haar lippen. “Maar dan moet je wel precies doen wat ik zeg.” Sprakeloos, te verbaasd om iets te zeggen, knikte hij dat hij haar begrepen had.

“Heb je enig idee waarom het je niet lukt het water te bereiken?” vroeg ze. Hij schudde zijn hoofd. Ze keek hem aan en verwachtte blijkbaar een antwoord. “Het lijkt wel of het water voor me uit vlucht,” opperde hij voorzichtig. “Iedere keer als ik dichterbij probeer te komen lijkt het water verder weg zijn.”

“Aha” zei de vrouw, “Observeren kan je dus wel. Maar je conclusie is wel typisch mannelijk: wanneer je iets tegen komt dat je niet kan verklaren moet er wel iets mis zijn met de wereld. Heb je er ook maar een moment bij stilgestaan dat er misschien iets met jou aan de hand is, en niet met het water?”

Verbaasd staarde hij haar aan. Iets mis met hem? Hoe bedoelde ze dat? “Is het water misschien gezichtsbedrog? Denk ik alleen dat ik water zie?” probeerde hij.

“Nee” zei ze, “dat water is echt. Het ligt niet aan je ogen. Maar wel,“ en daar was opnieuw die glimlach, “aan hoe je naar de wereld kijkt.”

Hij wist niet waar ze op doelde, dus hield hij maar zijn mond, hopend dat ze zou uitleggen waar ze op doelde.

“Probeer maar eens naar me toe te lopen. Misschien begrijp je dan wat ik bedoel.” Aarzelend nam hij een paar stappen naar voren. Tot zijn stomme verbazing was de vrouw na een paar stappen veel verder weg dan toen hij begon te lopen. Toch had ze niet bewogen. Ze stond nog in precies dezelfde houding. Ze leek ook nog op dezelfde plek te staan, hoewel ze toch duidelijk verder weg was. Wat was hier toch aan de hand?

“Je hebt het nog steeds niet door, hè?” zei de vrouw. “Ik dacht dat je slimmer was. Nog maar eens proberen dan. Loop nu eens van me weg, zonder je om te draaien. Kijk me aan en neem een paar stappen van me af.” Hij deed wat ze zei en zag hoe ze met elke stap die hij achteruit deed een stap dichterbij leek te komen. Hij stopte toen hij weer vlak voor haar stond en keek haar in verwarring aan.

“Begrijp je het nu?”

Toen hij niet direct antwoord gaf nam ze een halve stap naar achteren en sloeg tegelijkertijd in één vloeiende beweging met haar staf zijn hoofd van zijn schouders. Hij voelde zijn hoofd door de lucht tollen en op het zachte mos landen, terwijl zijn lichaam hulpeloos voorover zakte. Zijn lijf eindigde op handen en voeten en zijn rollende hoofd kwam tegen een boomstam tot stilstand.

Voor zijn gevoel was hij nu op twee plaatsen tegelijk. Hij voelde duidelijk het mos aan zijn handen en de grond onder zijn knieën en voeten. Maar hij voelde ook de ruwe boomstam tegen zijn wang en zag het gras voor zijn ogen. Een miertje klom tegen één van de halmen omhoog, stopte op ooghoogte en rende vervolgens weer naar beneden. Hij was te verbaasd om in paniek te raken en te geschrokken om iets te zeggen.

“Het spijt me” zei de vrouw, “maar soms is een directe aanpak toch het beste.” Hij kon haar niet zien maar hoorde hoe ze naast zijn hoofd neerknielde. “Nu is het zaak je hoofd erbij te houden. Probeer eens voorzichtig in de richting van mijn stem te kruipen.”

Haar stem was zo kalm en zelfverzekerd dat hij zijn opkomende paniek voelde wegebben. Hij deed wat ze zei en maakte voorzichtig een paar kruipbewegingen. Hij voelde aan zijn lijf dat hij vooruit bewoog, maar omdat zijn hoofd een andere kant opkeek kon hij die beweging niet zien. Dat was zo verwarrend dat een golf van duizeligheid hem bijna deed omvallen.

“Dat is lastig, hè? Als je hoofd en je lijf niet samenwerken? Probeer het nog eens, maar nu met je ogen dicht. Kijken gaat je niet helpen, voelen wel. Concentreer je op mijn stem en het gevoel in je lijf. Als het helpt, stel je dan voor dat je in het pikkedonker in mijn richting kruipt.”

Hij sloot zijn ogen en deed precies wat ze zei. Nu zijn ogen en zijn lijf elkaar niet langer tegenspraken was het inderdaad veel makkelijker. Zonder al teveel moeite kroop hij de richting van haar stem. Hij voelde zijn handen tegen zijn hoofd aanstoten en pakte zonder erbij na te denken zijn hoofd met beide handen op en drukte het stevig terug op zijn nek. Hij voelde zijn hoofd en lijf weer aan elkaar groeien.

Voorzichtig liet hij zijn hoofd los. Het bleef keurig aan zijn nek zitten, alsof het nooit los was geweest. Hij draaide zijn hoofd van links naar rechts. Ook dat ging zonder problemen. Hij ging stevig op de grond zitten en deed zijn ogen open. Alles zag er normaal uit. Het bos, de lucht, de bomen … en op een paar passen afstand de mysterieuze vrouw met haar staf in de hand.

“Goed gedaan.” zei ze, duidelijk tevreden met zijn optreden. “De meeste mannen verliezen bij zoiets compleet hun hoofd en raken hopeloos verdwaald. Ik heb er heel wat in paniek het bos in zien verdwijnen. Nooit meer teruggezien trouwens. Maar ik ben blij dat jij jezelf weer bij elkaar hebt weten te rapen. Ik denk dat jij wel potentieel hebt.” Hij zag in zijn verbeelding hordes mannen hoofdeloos door het bos kruipen tot ze van uitputting neervielen. Dat had hem dus ook kunnen overkomen. Opgelucht haalde hij adem.


“Kom” zei de vrouw en hield haar vrije hand naar hem uit, “sta op en loop met me mee. Ik zal je naar het water brengen.” Ze hielp hem overeind en hij liep naast haar het bos in. Na een paar wendingen van het pad zag hij inderdaad het licht weer en de schittering van het water. Hij verwachte half dat het water weer uit het zicht zou verdwijnen en was dan ook blij om te zien dat de waterkant ditmaal snel dichterbij kwam. Na een korte wandeling stond hij naast de vrouw op een zandstrandje aan de rand van klein meertje, midden in het bos.

“Welkom bij mijn meer”, zei de vrouw. “Vanaf hier kan je zelf je weg verder vinden. Maar voor ik je laat gaan, heb je nu begrepen wat er aan de hand was?” Ze keek hem aan, haar donkere ogen strak op de zijne gericht.

Hij dacht na. Haar vraag was een test en hij vermoedde dat ze een fout antwoord niet zou tolereren. Hij wist niet wat ze van plan was maar hij had gezien wat ze met haar staf kon doen. Goed nadenken dus. Wat had hij zojuist allemaal meegemaakt? Ineens wist hij het. “Ik had mijn hoofd achterstevoren op mijn nek staan.” Hij keek haar aan. “Ik keek naar voren maar liep achteruit.”

Ze lachte hem toe. “Inderdaad. Of je liep vooruit maar keek naar achteren. Ik hoop dat je dit niet meer zal vergeten: als je je vasthoudt aan waar je vandaan komt bereik je nooit waar je heen wilt. Houdt je blik dus in lijn met de richting die je uit wilt. Dan wijst de weg zich vanzelf.”

Dat klonk inderdaad nogal logisch. Hij knikte dat hij haar begrepen had. Nog wel wat voorzichtig – zijn hoofd had net nog naast hem op de grond gelegen dus hij wilde geen onnodig risico nemen.

Tegelijk met de vrouw draaide hij zich weer naar het meertje en bewonderde de aanblik van het rimpelende water en het zonlicht dat met de golfjes speelde.

©Bard 2020