Uitgelicht

De Laatste Vijand

De Laatste Vijand – ©Bard 2022

De soldaat wist precies wat zijn missie was en hoe belangrijk. “Zolang er ook maar één van die schoften over is kan er geen vrede zijn”, was hem verteld. En vrede was wat hij het liefste wilde, na jarenlang een oorlog gevoerd te hebben die niemand had gewild maar niet had kunnen voorkomen.

Dus ploeterde hij voort door regen en sneeuw, door puin en modder, door platgebombardeerde steden en met loopgraven gevulde velden. Nergens was er leven te zien; er waren geen vogels, geen dieren, geen insecten. De bomen en velden waren zwartgeblakerd en uiteen gereten door explosies. Zelfs de ratten hadden het niet overleefd.

Toen hij het uitgebrande karkas van een huis passeerde zag hij binnen iets bewegen. Op zijn hoede, zijn geweer in de aanslag, stapte hij door de deuropening naar binnen en zag de vijand naar hem kijken. “Wat een monster”, dacht hij, “onder de modder en opgedroogd bloed, zijn uniform vol scheuren en gaten. Kijk naar dat smerige haar, zijn ongewassen gezicht en handen. Zie die verwrongen grijns op dat gezicht, de waanzin in die gemene ogen. Je zou bijna nog medelijden met hem krijgen.”

Maar de soldaat wist wat zijn missie was en aarzelde geen moment. Hij verbrijzelde de manshoge spiegel voor hem met de achterkant van zijn geweer en activeerde een granaat, die hij tegen zijn borst aandrukte. Het huis en de soldaat desintegreerden in een enorme explosie van licht en geluid.

Na een tijdje kwamen het puin en het stof tot rust op de grond en was alles weer stil.

De vrede was eindelijk teruggekeerd.

Bard ©2022

Verstrooid

Verstrooid ©Bard 2022

Het Verzorgingstehuis

De oude vrouw zat in haar stoel naast het raam dat uitkeek over de parkeerplaats en het verwaarloosde beetje groen dat alleen de website van het tehuis durfde te beschrijven als “een weelderig park”. Haar kamer was klein: net groot genoeg voor een bed, een nachtkastje, een klein koffietafeltje en twee oude stoelen.

Als er iemand op bezoek zou komen zou ze zich schamen om ze binnen te laten. Het tapijt was versleten, het behang bladderde van de muren, de gordijnen waren vergeeld en ongewassen. Maar er zou niemand op bezoek komen. De weinige mensen die ooit om haar hadden gegeven waren allang dood.

Haar kinderen konden evengoed dood zijn. Toen die hadden ontdekt dat haar geheugen achteruit ging en ze een beetje slecht ter been werd hadden ze geen moment geaarzeld. Ze hadden haar uit het huis gehaald waar ze haar hele leven gewoond had en verscheept naar een ‘betaalbaar’ verzorgingstehuis, ver genoeg uit de buurt om ze een excuus te geven haar niet te komen bezoeken. Niemand had haar meer nodig. Ze hadden haar opgeborgen om vergeten te worden; om langzaam weg te kwijnen en te sterven als de vergeten potplanten verspreid over het parkeerterrein buiten.

De oude vrouw zuchtte en staarde in de leegte. Hoe was ze toch hier terecht gekomen? Niet het tehuis, maar haar hele situatie: alleen, afgedankt, vergeten. Wat was er met haar gebeurd dat een heel leven zo makkelijk kon worden samengevat in een verhaal van vier zinnen:

Ze werd geboren.
Ze leefde.
En ze stierf.

Einde.

Eerste Beweging

Zo zit ze daar nog een hele tijd, bewegingloos, in gedachten verzonken.

Geleidelijk begint er zich echter een idee te vormen in haar geest. Wat als haar hele miserabele situatie gewoon een vergissing was? Een verkeerde afslag die ze ergens in haar verleden had genomen? Dat zou zoveel verklaren. Het gevoel dat dit niet het leven was dat voor haar bedoeld was. Dat ze een acteur was die bij vergissing het verkeerde script had gekregen. Dat haar echte leven zich ergens daarbuiten afspeelde, net buiten bereik? Dat de beelden van een beter, meer vervuld, meer gepassioneerd leven die ze altijd had afgedaan als kinderachtige dromen in werkelijkheid reëler waren dan het lege bestaan dat zij te verduren had gehad.

Ze besluit om het te gaan uitzoeken.

Ze recht haar rug, sluit haar ogen, en concentreert zich op de laatste keer dat ze een deel van zichzelf verloren voelde gaan.

Het Ouderlijk Huis

“Echt moeder, zo kan het niet langer,” zei haar dochter, voor de zoveelste keer, “helemaal alleen in dit huis. Wat als je valt en iets breekt? Je kan hier wel dagen liggen zonder dat iemand iets weet. Of je laat het gas aanstaan en blaast het hele huis op. Je zou kunnen verdwalen. Het is gewoon niet veilig meer voor jou om hier alleen te wonen.” Ze deed haar best om bezorgd te klinken maar het enige dat de oude vrouw opmerkte was haar dochter’s ongeduld en irritatie.

“Het is gewoon belachelijk,” viel haar zoon zijn zus bij, “hoe jij dit hele huis voor jezelf alleen houdt. Al die lege kamers: pure verspilling van ruimte en energie. Niemand komt hier ooit logeren. Je moest je schamen; de woonruimte die jij in je eentje inneemt. Denk eens aan al die daklozen. Alleen die tuin al is groot genoeg voor een heel appartementenblok. Daar zouden zo een dozijn families kunnen wonen. Puur egoïsme, dat is wat het is.”

“Je kan echt niet langer zo doorgaan,” zei haar dochter, opnieuw. “Het kost een fortuin aan onderhoud, verzekeringen, belasting, … allemaal weggegooid geld omdat jij te koppig bent om toe te geven dat je gewoon te oud bent om hier te blijven wonen. We weten niet eens of je ze alle zeven nog wel op een rijtje hebt, weet je wel, … daarboven? Je bent zo verstrooid en vergeetachtig, zo afwezig. We kunnen nauwelijks nog een fatsoenlijk gesprek met je hebben tegenwoordig. Zo kan het echt niet doorgaan. We moeten iets doen. Voor je eigen bestwil.”

De oude vrouw herinnert zich de hele conversatie. Elk pijnlijk woord voelde als een dolk in haar hart. Ze had zich willen verzetten, terugduwen, ze vertellen dat ze van dit huis hield en van de tuinen. Dat ze hier tevreden was. Maar ze kon de woorden niet vinden. Haar geest was de laatste tijd steeds trager geworden en tegen de tijd dat ze wist wat ze wilde zeggen waren haar kinderen alweer doorgegaan. Dus had ze daar maar gezeten, in stilte, haar hoofd schuddend van frustratie en pijn.

“… teken hier, en hier, …” zegt haar zoon, nogal agressief een stuk papier naar haar toeschuivend over de tafel, “dat geeft mij beslissingsbevoegdheid, zodat ik overal voor kan zorgen. Het is echt beter zo, en dat weet jij ook. Iemand moet toch de verantwoordelijkheid nemen voor jouw situatie, en jij kan dat duidelijk niet langer zelf.”

In haar gedachten ziet de oude vrouw hoe ze de pen had gepakt, zonder te willen tekenen. Ze was te moe geweest om zich nog tegen haar kinderen te verzetten. Ze hadden haar verward en vernederd doen voelen met hun constante barrage van beschuldigingen. Ze voelde zich beschaamd om haar egoïstische verlangen iets voor zichzelf te houden. Ze hadden haar in een staat van stille berusting gemanoeuvreerd vanwaar opgeven bijna een verlossing leek. Ze voelde hoe ze steeds verder wegzonk in apathie en vergetelheid. Ze zou dat papier tekenen om van al het gezeur af te zijn.

“Nee!” zegt ze, “Ik laat dit niet gebeuren!” Tot haar eigen verbazing merkt ze dat ze dit hardop heeft uitgesproken. Haar kinderen, al even verbaasd, deinzen achteruit in hun stoelen. Geschrokken kijken ze haar aan.

De oude vrouw zet door: “Ik weet wat jullie tweeën willen. Het gaat jullie niet om mij. Jullie geven niets om mij. Dat hebben jullie nooit gedaan. Het enige waar jullie op uit zijn is dit huis en wat het waard is. Voor jullie ben ik alleen maar een last, en nog een dure ook. Jullie denken dat je me weg kunnen bergen in een godvergeten bejaardentehuis hier ver vandaan. Zodat jullie mij kunnen vergeten en door kunnen gaan met jullie eigen zelfzuchtige leventjes. Maar ik laat het niet gebeuren. Ik teken dit papier niet. Ik laat me niet uit mijn huis zetten. Ik ga me niet schamen om wie ik ben. Niet voor jullie, niet voor wie dan ook. Jullie zijn het die zich zouden moeten schamen. Diep schamen.”

Met vlammende ogen kijkt ze haar kinderen aan, die ingezakt in hun stoelen zitten, te verbaasd om iets te zeggen. “Kijk nou toch. Lafaards, dat is wat jullie zijn. Gieren die azen op de ouderen en zwakkeren. Misschien is het allemaal mijn eigen schuld. Misschien heb ik jullie laten opgroeien tot wat jullie nu zijn. Als dat zo is dan spijt me dat. Maar genoeg is genoeg!”

Ze staat op en scheurt het paper dat haar zoon haar gegeven had in stukken. “Hier is je machtiging,” zeg ze, en gooit de snippers hun gezichten. “Niets dan snippers en holle woorden. Jullie krijgen geen bevoegdheid over mij. Nu niet en nooit niet. Jullie willen van me af? Nou, dat kan geregeld worden. Mijn huis uit. Nu! En ik wil jullie hier nooit meer zien. Eruit!” Ze wijst naar de deur met een opvallend vaste hand. “En probeer maar niets te bekonkelen. Ik onterf jullie voordat ik me ooit nog zo laat behandelen.”

Met stomheid geslagen staan haar zoon en dochter op en lopen naar buiten. Ze kijken niet een keer om en slaan de voordeur hard achter zich dicht. Ze hoort ze wegscheuren in die dure autos van ze.

Ze zal ze nooit meer zien.

In gedachten kijkt ze rond. Het huis is weer van haar. Ze heeft haar leven terug. Voor het eerst in haar bestaan heeft ze een crisis aangepakt en in haar voordeel omgezet. Ze heeft eindelijk het heft in eigen hand genomen. En dat voelt geweldig.

Tweede Beweging

Ze leunt achterover in haar stoel en sluit opnieuw haar ogen. Het voelt goed om in haar eigen huis te zijn, met haar eigen leven in haar eigen handen. Maar ze is nog steeds alleen in de wereld. Haar bestaan voelt nog steeds leeg en onvervuld. Ze weet dat het leven zoveel meer voor haar in petto had. Waar zou ze nog meer iets verloren hebben laten gaan wat eigenlijk voor haar bestemd was?

Het Kantoor

“Mevrouw Olwen? Loopt u even met mij mee, alstublieft?” Ze zag haar baas de gang inlopen. Ze stond op om hem te volgen naar zijn ruime hoekkantoor met uitzicht op zee.

Hij stond in de deuropening van zijn kantoor toen ze arriveerde en gebaarde haar naar binnen. In het voorbijgaan plaatste hij een hand op haar onderrug, ogenschijnlijk onschuldig genoeg maar met een subtiele hint van een wellustige kneep terwijl ze langs hem liep.

Het was zoals ze gevreesd had. De lamellen waren dicht, het licht gereduceerd tot schemerduister. Geen goed teken. Ze had de geruchten gehoord maar geweigerd het te geloven. Nu was ze bang dat die dus toch klopten. Ze hoorde hem de deur achter zich sluiten en de sleutel in het slot omdraaien. Ze zat gevangen!

Hij liep op haar af met een akelige grijns op zijn gezicht. “Ik heb de hele ochtend aan je gedacht,” zei hij, “ik kon je maar niet uit mijn hoofd zetten.” Hij greep haar bij haar middel en trok haar naar zich toe. “Kom hier en geef me een zoen. Ik weet dat jij het ook wil.”

Ze wist hoe het verder zou gaan en ze haatte het. Maar hoeveel keuze had ze eigenlijk? Ze kon niet zonder deze baan. Als alleenstaande moeder met twee schoolgaande kinderen had ze elke cent nodig. Beter maar gewoon verduren en hopen dat het snel voorbij was. Ze bood geen tegenstand toen hij haar nog strakker vastpakte. Toen zijn gezicht vlak bij het hare was rook ze de whiskey op zijn adem. Hij had duidelijk al een paar glaasjes genomen om in de ‘stemming’ te komen. Het was walgelijk.

Met haar ogen dicht rilt ze bij de herinneringen aan dat moment. Ze had hem nog een paar jaar zijn gang laten gaan, altijd bang voor wat hij haar aan kon doen als ze zou weigeren. Hij had haar van begin af aan laten weten dat hij haar niet alleen zou ontslaan, maar haar carrière voorgoed zou ruïneren. Niemand zou haar ooit nog ergens aannemen. Daar kon ze zeker van zijn. Hij had dat soort invloed, verzekerde hij haar. Ze was te bang geweest om zich te verzetten en hij deed wat hij wilde met haar, keer op keer, tot hij haar verving door een jongere vrouw die hij tot gehoorzaamheid kon dwingen. Ze had haar baan mogen houden, in ruil voor haar zwijgen. Dat duurde niet heel lang. Het bedrijf werd onverwachts verkocht en zij werd de laan uit gestuurd, zoals vrijwel iedereen. Haar zwijgen was voor niets geweest. Ze had jaren verspild, terwijl haar voormalige baas nog machtiger werd en nog rijker. Tot zijn vrouw eindelijk genoeg van hem had, een echtscheiding aanvroeg, en hun hele vuile was voor goed geld aan de pers aanbood, compleet met alle details.

De herinnering aan de vernedering en frustraties van die jaren doen tranen van boosheid in haar ogen komen. Ze had het nooit moeten laten gebeuren. Ze zal het niet laten gebeuren!

Als hij zijn tong in haar mond duwt bijt ze erop – hard. Met een schreeuw trekt hij zich terug, met het bloed langs zijn kin druipend. “Godverdomme, trut!” Schreeuwt hij, “wat doe je? Kutwijf, ik zit onder het bloed.” Terwijl hij onhandig een zakdoek uit zijn broekzak peutert om het bloed te stelpen recht ze haar rug en kijkt hem aan. “Ik ben niet van jou, jij verachtelijke kleine man. Ik ben geen stuk speelgoed waar je mee kan doen wat je wilt om dan weer weg te gooien. Ik walg van jou!” Hij kijkt haar aan, eerst verbaasd, dan met stijgende woede. “Wie denk je wel dat je bent, vuile slet. Hoe durf je zo’n toon tegen mij aan te slaan? Hier ga je vreselijke spijt van krijgen.” “Ik denk het niet,” zegt ze. “Sterker nog, ik weet van niet. Jij hebt geen macht over mij. Niet meer. Ik zal je precies vertellen wat er gaat gebeuren. Ik loop zo dit kantoor uit. Voor het einde van de week ontvang ik een genereus ontslagaanbod van jou, dat ik met plezier zal aanvaarden. Naast een ruime vergoeding krijg ik een aanbevelingsbrief die persoonlijk door jou is ondertekend. Als je dat doet, hoef jij nooit meer iets van mij te horen.”

Nog steeds met zijn zakdoek tegen zijn mond aangedrukt probeert hij verontwaardigd en indrukwekkend te kijken. “En als ik dat niet doe? Wat houdt me tegen om je er nu meteen uit te laten gooien en te zorgen dat je nooit meer ergens aan het werk komt? Waarom vertel ik niet aan iedereen wat een waardeloos kutwijf je bent?” “Omdat ik alles weet van het vuile spelletje dat je aan het spelen bent. Ik weet dat je dit bedrijf wilt verkopen en iedereen de laan uit wilt sturen, terwijl je zelf een vette bonus in de wacht sleept.” Ze ziet aan zijn gezicht dat dat aankomt. Ze beseft hoeveel macht haar herinneringen haar jongere zelf verlenen en gaat verder. “Ik ken ook de namen van alle jonge vrouwen die jij geruïneerd hebt. Ik weet van het geheime fonds dat je hebt opgebouwd door de winsten van dit bedrijf af te romen. Ik weet genoeg om je volledig bankroet te laten gaan en in de gevangenis te doen belanden. En nu opzij, voordat ik van gedachten verander en direct naar de pers ga.”

Ze schrijdt naar de deur, haar baas opzij duwend in het voorbijgaan. Hij is te verbaasd om zelfs maar te protesteren als ze de deur van het slot draait, naar buiten stapt en de deur achter zich sluit.

In de gang stop ze even, haar hele lichaam trillend van de adrenaline en opwinding. Ze heeft het gedaan! Ze heeft de klootzak tegengehouden! Ze herpakt zichzelf, loopt terug naar haar bureau, raapt haar spulletjes bij elkaar en vertrekt. Ze moet moeite doen om niet hardop te lachen als ze het gebouw achter zich laat en het warme licht inloopt van de middagzon.

Derde Beweging

Ze loopt naar een bankje op een strandje in de buurt. Ze sluit haar ogen en geniet van de warmte van de zon op haar gezicht. Ze denkt na over wat er zojuist is gebeurd. Ze kan nauwelijks geloven dat ze de moed had om tegen die man op te staan. Het had alles veranderd: haar carrière, haar zelfvertrouwen, haar geloof dat er werkelijk plaats voor haar is in deze wereld.

Alhoewel…

Om eerlijk te zijn heeft ze nog steeds het gevoel dat ze moet knokken voor haar recht om te bestaan. Ze heeft altijd gevoeld dat ze voorzichtig moest zijn in het bijzijn van andere mensen; dat ze mensen moest behagen en tevreden moest houden omdat ze haar anders zouden herkennen als de indringer die ze in werkelijkheid was en haar zouden verbannen als de vergissing van de schepping die ze diep van binnen dacht te zijn.

Zou ze daar misschien ook iets aan kunnen veranderen? Ze brengt haar gedachten tot rust en gaat op zoek naar nog een moment dat haar leven had bepaald.

De Bruiloft

Ze herinnert zich nog goed hoe ze wakker was geworden op de dag die de mooiste van haar leven had moeten zijn. In plaats van geluk en blijde verwachtingen voelde ze alleen angst en hopeloosheid.

Toen Jan zijn aanzoek had gedaan, maanden geleden, had ze direct ‘ja’ gezegd. Ze hadden al meer dan een jaar verkering en ze had voortdurend de angst gehad dat hij haar moe zou worden en zou laten vallen voor iemand die zijn liefde en aandacht meer verdiende dan zij. Dus nam ze geen risico. Als ze ook maar even geaarzeld had was hij misschien beledigd geweest en van gedachten veranderd. Haar snelle ‘ja’ had er voor gezorgd dat hij er niet meer onder uit kon.

Het had toen een overwinning geleken maar nu voelde het als een veroordeling tot levenslange opsluiting. Jan was zo veranderd in de afgelopen maanden. Hij was eerst nog blij geweest dat ze hem geaccepteerd had en paradeerde haar rond in de cirkel van zijn familie en vrienden, als een jager met zijn mooiste trofee. Zonder haar erbij te betrekken was hij de bruiloft gaan regelen. Hij koos de datum, de lokatie, het programma, de gastenlijst. Het was zijn show. Het draaide allemaal om hem en zijn verovering. Ze moest dankbaar zijn dat ze überhaupt een rol daarin mocht spelen.

Hoe dichter ze bij de trouwdag kwamen, hoe minder Jan geïnteresseerd leek in haar als persoon. Ze was een figurant geworden in zijn grote pantomime; een decorstuk ter meerdere glorie van zijn schitterende personage. Haar gevoelens deden er niet toe. Haar inbreng was niet gewenst. Alleen haar schoonheid telde, en haar familiefortuin, dat uiteraard ook niet onwelkom was.

Ze probeerde zichzelf ervan te overtuigen dat Jan’s gedrag veroorzaakt werd door de druk waaronder hij stond. Hij had zo hard gewerkt iets van zichzelf te maken. Afkomstig uit een eenvoudig arbeidersgezin had hij carrière gemaakt als verkoper. Zijn snelle promoties hadden hem ervan overtuigd dat hij was voorbestemd voor grootsheid. Ze wist hoe belangrijk zijn carrière voor hem was. Ze wist dat hij ervan uitging dat hun huwelijk een signaal zou zijn aan die rijke hufters dat ze hem niet langer buiten hun exclusieve clubje konden houden. Als de bruiloft eenmaal achter de rug was, zo vertelde ze zichzelf, zou hij wel weer aandacht voor haar hebben. Dan zouden ze het gelukkige echtpaar worden dat door iedereen verwacht werd.

Maar toen, minder dan een week voor de bruiloft, had ze Jan betrapt met een andere vrouw. Ze was in een opwelling naar zijn huis gegaan, om hem te verrassen. Op zoek naar hem liep ze de slaapkamer in, waar ze werd afgesnauwd door een woedende Jan, die riep dat ze op moest rotten. Ze had de vrouw in zijn bed herkend van kantoor. Het mens probeerde niet eens zichzelf te bedekken maar zat gewoon te lachen toen Jan riep dat ze de deur achter zich dicht moest doen.

Ze was huilend het huis uit gevlucht en rende naar haar favoriete plekje aan het strand. Zittend op het bankje aan het water liet ze de volle waarheid van wat ze gezien had tot haar doordringen. Jan had haar bedrogen! Hij hield dus toch niet van haar. Al die eerdere aandacht, zijn cadeautjes en bloemen, dat was allemaal maar schijn geweest. Hij had op haar gejaagd en haar gevangen met zijn charme en onophoudelijke aandacht. En zij was ervoor gevallen, als de stomme idioot die ze was.

Ze wist ook dat hij haar niet zou laten gaan. Ze was zijn hoofdprijs, zijn trofee, zijn toegangsbewijs naar respect en wat hij aanzag voor klasse. Nog erger vond ze de wetenschap dat zij niet eens zou proberen te ontsnappen. Haar ouders zouden het niet begrijpen. Haar vriendinnen zouden denken dat ze gek was geworden. Zelfs als ze zou vertellen wat ze had gezien zou Jan het gewoon keihard ontkennen en zeggen dat ze het gedroomd had. Ze zouden hem geloven ook, met zijn charme en zijn overtuigende verkoopmanieren. Hem wel, maar haar nooit. Ze zouden allemaal Jan’s kant kiezen. Dat wist ze zeker.

Ze had zich nog nooit zo alleen op de wereld gevoeld als toen op dat bankje bij het water.

Toen ze later die avond naar huis ging stond Jan daar op haar te wachten. Hij had haar gegroet alsof er niets was gebeurd. Zij had niets durven zeggen, bang voor zijn boosheid en minachting. Dus speelden ze samen het toneelstukje verder. Als ze alleen was sloot ze zichzelf het liefst op in haar kamer met de gordijnen dicht, of zat ze uren op haar bankje op het strand. Ze wilde zich in het water storten en zich laten verdrinken maar wist dat ze zelfs daar de moed niet voor had. In het openbaar, samen met Jan, waren ze het gelukkige aanstaande echtpaar. Ze babbelden met vrienden over de bruiloft, de details die nog geregeld moesten worden, en hoe geweldig het allemaal zou zijn. Huilend van binnen, dwong ze zichzelf te lachen om Jan’s grapjes en opschepperige verhalen, zich ondertussen meegesleurd voelend door een kolkende rivier in de richting van een koude en donkere afgrond waaraan ze nooit meer zou ontsnappen.

En nu was dan het dan de dag dat ze die definitieve sprong in het duister zou maken.

Ze krimpt ineen bij de herinneringen aan die dag. Van binnen gevoelloos, maar lachend tegen de mensen om haar heen, had ze zichzelf klaar laten maken, als een lam voor de slacht, voor de grote ceremonie. Met haar nagels, haar, jurk, juwelen en make-up gedaan was ze het perfecte plaatje van de volmaakt bruid. Ze had zich door haar vader naar het altaar laten leiden, naar een triomfantelijk grijnzende Jan. Ze had de priester zijn litanie horen mompelen zonder er een woord van binnen te krijgen. Tot hij toe was aan de geloftes.

Jan had zijn “Ja, ik wil” reeds gezegd, dus nu is het haar beurt. Het is nu of nooit. Terwijl de priester op haar antwoord wacht neemt ze het over van haar jongere zelf. “Nee. Ik wil het niet!” zegt ze, “Ik laat me niet door hem vernederen.” Het duurt even voor de priester door heeft wat ze zegt. Dan verspreid zich een blik van verbijstering over zijn gezicht. Jan is sneller van begrip. Hij kijkt haar kwaad aan, grijpt haar hand en trekt haar naar zich toe. “Wat voor spelletje is dit? Ga je een scene schoppen? Nu? Ik dacht het niet,” fluistert hij woedend. Hij verstevigt zijn greep maar ze weet zichzelf los te trekken. “Ik dacht het wel,” zegt ze, luid, vol overtuiging. “Je hebt geen macht over mij. Jij kan mij niet claimen. Je verdient mij niet. Dat heb je nooit gedaan en dat zal je nooit doen ook.”

Ze draait zich om naar de familie en vrienden die in de kerk bijeengekomen zijn, waarvan de meesten nog maar net beginnen te bevatten wat ze zojuist gedaan heeft. “Probeer maar niet me te stoppen. Niemand van jullie. Jullie kunnen mijn leven niet bepalen. Mijn bestaan hangt niet af van jullie goedkeuring. Van nu af aan neem ik zelf het heft in handen.” Zich meer dan bewust van het dramatische effect, rukt ze de sluier en bloemen van haar hoofd en smijt ze in Jan’s gezicht. Ze schopt haar pumps uit, tilt de zoom van haar jurk op en schrijdt de kerk uit met haar hoofd hoog en trots geheven. Ze hoeft niet om te kijken om te weten hoeveel verwarring ze achter zich heeft veroorzaakt.

Ze glimlacht. Ze is ontsnapt. Het leven waarvan ze dacht dat het voorbij was ligt voor haar, wachtend om ontdekt te worden.

Vierde Beweging

Ze gaat terug naar haar bankje op het strand en kijkt uit over het water en het zonlicht dat op de golven danst. Ze voelt zich licht en bevrijd, vrij om de wereld te omarmen en met haar ritmes mee te dansen, onbelemmerd door wat anderen van haar denken.

Zo blijft ze een tijdje zitten en geniet van haar nieuw gevonden vrijheid. Als de zon onder begint te gaan en de schaduwen langer worden voelt ze echter ook een schaduw vanbinnen. Het is een duisternis die altijd daar geweest is, beseft ze, maar zelden erkent. Wanneer het zich aandiende rende ze ervoor weg. Ze vluchtte liever in de emoties van angst en onzekerheid die door de duisternis werden opgeroepen dan dat duister zelf onder ogen te zien. Ze had gehoopt dat dit haar veilig hield maar ze realiseert zich dat het voortdurend negeren van het duister de macht die het over haar heeft alleen maar sterker en dieper heeft gemaakt. Het is de oorsprong van alle ketenen en beperkingen en het laatste anker dat haar belet compleet vrij te zijn.

Ze weet wat haar te doen staat. Ze laat het naderende donker buiten het duister van binnen ontmoeten en laat zichzelf zinken in de leegte die daar op haar wacht.

De Tuin

“Mammie, mammie, kijk wat ik gevonden heb!” Ze ziet haar vijf jaar oude zelf door de tuin rennen met iets groens stevig in haar kleine vuistje geklemd.

Het was een prachtige, zomerse dag geweest. Haar moeder had haar aangekleed in haar favoriete blauwe schort met het roze lint. Ze had haar nieuwe roze laarzen aan mogen doen. En nu mocht ze spelen in de tuin achter het huis. “Niet naar het strand gaan liefje,” had haar moeder gezegd, “en kijk uit voor de wespen in de appelboom. Die kunnen boos worden als je te dichtbij komt. Dat weet je toch?” Ze had geknikt, met een serieuze blik. Ze wist alles over wespen. Ze vond ze fascinerend maar ook een beetje eng. Ze wilde niet dat ze boos op haar werden. “Mammie heeft het druk in de keuken vandaag, dus je moet jezelf vermaken. Ga nu maar, en gedraag je.” Met een klein duwtje had haar moeder haar naar buiten gestuurd en de keukendeur achter zich dichtgedaan.

Ze was volmaakt gelukkig geweest. Ze hield ervan in het weelderige groen van de tuin rond te dwalen. Ze kon uren zitten kijken naar hoe de mieren bezig waren. Ze ving lieveheersbeestjes en telde hun stippen om te weten hoe oud ze waren. Ze hield ervan de vogels te horen zingen in de bomen of ze elkaar achterna te zien jagen om de beste plekjes. En ze vond het heerlijk om van de met gras begroeide heuvel achterin de tuin te rollen. Daar werd ze zo heerlijk licht en duizelig van.

Maar bovenal hield ze van schatten zoeken. Vooral een hele bijzondere schat. Niet voor haarzelf. Ze dacht niet dat ze die nodig had. Maar voor haar moeder. Haar moeder die nogal stil en teruggetrokken was de laatste tijd. Soms, als haar moeder haar niet opmerkte, had ze haar in stilte zien huilen. Ze was zichtbaar niet blij. Toen ze haar vader op een dag het verhaal over de schat hoorde vertellen wist ze dat ze die voor haar moeder moest vinden. Om haar weer blij te maken. Om het verdriet te verjagen.

En nu had ze gevonden waar ze naar zocht. Verborgen tussen duizenden gewone klavertjes had ze eindelijk een heus klavertje-vier zien staan. Ze had het voorzichtig geplukt en de blaadjes geteld en herteld, om er zeker van te zijn dat deze echt was. Er was geen twijfel mogelijk! Dit was de schat! Het geluksklavertje. De magische plant.

Dus rende ze naar haar moeder, al roepende, haar jonge hart gevuld met vreugde en blijde verwachting.

De herinnering doet haar fysiek pijn en bijna geeft ze het op. Maar ze moet dit onder ogen zien. Dit is het moment dat zoveel in haar leven bepaald heeft. Ze zet zich schrap en laat de herinnering verder gaan.

“Mammie, mammie, Ik heb er een gevonden. Ik heb het geluksklavertje gevonden!” ze stormde de keuken binnen, in de verwachting dat haar moeder daar aan het koken zou zijn. Haar moeder was er inderdaad, maar haar vader ook. Ze zag hoe hij haar moeder hard in het gezicht sloeg. Die ontving de klap en kromp ineen, maar reageerde verder niet. Haar vader opende zijn mond om iets te zeggen maar stopte toen hij zijn dochtertje zag staan. Hij keek haar aan, zijn ogen vol met woede. “En daar is nog zo’n mislukking van je. Kijk nou toch! Vuil en verwilderd. Geen discipline, geen gratie. Ik heb altijd al gedachtndat ze niet van mij kon zijn. Hoer die je bent.” Dat laatste was tegen haar moeder, voor hij met zware stappen de keuken uit beende.

Haar moeder had daar gestaan met haar hoofd naar beneden en de tranen uit haar ogen stromend. Ze was naar haar toegerend met het klavertje-vier in haar uitgestoken hand. “Niet huilen, mammie, niet huilen. Kijk wat ik voor je gevonden heb. Dit zal alles goedmaken. Dit zal je weer blij maken.” Haar moeder had haar aangekeken. “Wat? Wat is dit? Wat heb je daar?” ze had met afschuw naar het vieze vuistje gekeken met het klavertje erin. Walging ging over in boosheid. Ze haalde uit en sloeg de kleine schat uit haar dochters hand. “Dit?” ze spuugde de woorden uit, “dit moet alles weer goed maken? Jij dom, onnozel wicht. Ik wou dat ik je nooit geboren had laten worden, dat zou alles oplossen. Kijk maar wat ik door jou geworden ben.” Haar dochtertje had het met open mond aangehoord. Ze begreep nauwelijks de woorden, maar ze voelde te meer de boosheid en verwijten in haar moeders stem. “Je wilt me blij maken? Verdwijn dan uit mijn leven, dat zou me blij maken. Verdwijn. Sterf voor mijn part.” Met die woorden was ze opnieuw in tranen uitgebarsten en de keuken uitgerend, haar dochtertje in compleet onbegrip achterlatend. Die had niet geweten wat te doen, dus rende ze terug de tuin in, verborg zich in een holle boom, en begon te huilen en te huilen, alsof ze nooit meer op zou houden.

Haar hart breekt als ze haar jongere zelf zo ziet huilen. Dit was een wond waarvan ze nooit compleet zou genezen. Het gevoel van totale verstoting, dat zij de oorzaak was van de boosheid en het verdriet van haar ouders, dat ze het niet verdiende om te leven; dat gevoel zou de onuitgesproken waarheid blijven onder haar gehele bestaan. Ze zou uiteindelijk een soort kracht van binnen vinden om op te groeien met een schijn van balans en zelfs af en toe vreugde. Maar het werd nooit de complete waarheid. Het was een zorgvuldig opgebouwde leugen waar ze nooit helemaal in kon geloven, hoe hard ze het ook probeerde.

De pijn en hopeloosheid van het kleine meisje dreigen haar te overmeesteren. Ze zou het liefste wegrennen en haar daar achterlaten, vergeten, diep begraven in het duister van haar ongewenste herinneringen. Maar ze verzet zich tegen die lafheid. Als het ze het nu niet doet, wanneer zal ze dan ooit dit moment onder ogen durven zien?

Ze gaat naar het meisje toe en gaat naast haar op de grond zitten. Ze aait haar over het haar en begint te spreken.

“Ik weet hoeveel pijn ze jou hebben gedaan. Maar je verdient dit niet. Jij bent niet de schuld van hun ellende en hun haat. Huil maar, kleintje, huil maar zoveel als je huilen moet. Maar houdt deze pijn niet allemaal bij jezelf. Jouw hartje is te jong om dat te moeten verdragen. Laat mij het van je overnemen. Ik heb al zoveel geleden in mijn leven, jouw leed kan er ook nog wel bij.”

Het meisje kijkt op naar het silhouet van haar oudere zelf, afgetekend tegen de laagstaande middagzon. “Weet je het zeker?” zegt ze, veel ouder klinkend dan haar vijf jaren. “Het is een vreselijke last om te dragen en ik draag haar al zolang voor jou.” “Dat spijt me heel erg,” antwoordt ze het meisje, “ik had dat nooit toe moeten laten. Toen ik ouder en sterker was had ik het van je over moeten nemen. In plaats daarvan heb ik je in het donker laten zitten, weggesloten met al die pijn en schuld. Ik heb het jou allemaal alleen laten dragen. Kan je het mij vergeven?” “Wat valt er te vergeven?” zegt het meisje, glimlachend door haar tranen heen. “Je bent teruggekomen voor mij. Ik had de hoop bijna opgegeven, maar nu ben je dan toch hier. Ben je klaar om het duister los te laten en mij in plaats daarvan in je hart te sluiten?” De vrouw kijkt het meisje in de ogen en ziet niets van de verwijten en beschuldigingen die ze verwacht had, alleen maar liefde en vergeving. Het is tijd om die laatste stap te maken. Ze neemt het kleine kind in haar armen, draagt haar naar het bankje aan het water en zit daar, haar in stilte omarmend, in het licht van de ondergaande zon.

De Zee

Ze vonden haar zittend op haar bankje met een glimlach op haar gezicht. De vrouwen en mannen die haar “Moeder” noemde wisten dat ze was gestorven zoals ze geleefd had: in volledige vrede, in harmonie met zichzelf en de wereld. Ze had diezelfde vrede en harmonie aan zovelen onderwezen. Ze zouden haar nooit vergeten.

Zoals ze zelf gewenst had werd ze gecremeerd en haar as verstrooid over het water waar ze zoveel van had gehouden. Toen de urn werd omgedraaid kreeg de wind vat op de as en blies het voort als een wolk die de zon een moment verduisterde. De wind bewoog de as opnieuw en ineens scheen elk deeltje as als een ster in een stille explosie van licht. Zo zweefde haar as naar beneden, vuur vermengde zich met water, tot ze verzonk in de vredige diepte onder de golven.

Naast het bankje werd een klein herinneringsbordje geplaatst:

Ze werd geboren.
Ze leefde.
Ze stierf.

Geen Einde.

©Bard 2022

Vuur en As

Vuur en As
Bennu Vogel - ©Paulina Noordergraaf 2018
Bennu Vogel – ©Paulina Noordergraaf 2018

Niemand kon beweren dat de branden niet verwacht waren. Het was de langste droogte in de geschreven geschiedenis. Jarenlang bleven de zomerregens uit. Het land was uitgedroogd. Overal waren de bomen kaal en op sterven na dood, en de bosgrond enkel-diep bedekt met dode, bruine bladeren. Waar eens een muur van groen het uitzicht bepaalde, was nu de horizon zichtbaar tussen de koolzwarte silhouetten van de bomen, trillend in de zinderende hitte van de zon. En toch, toen het vuur op het dorp afkwam met de snelheid van een vloedgolf en de heftigheid van een orkaan, met een hitte die ijzer kon doen smelten, waren de mensen toch niet goed voorbereid.

De grillig draaiende wind had het dorp omsingeld met en alle wegen afgesneden, op een enkel zandpad na dat door de lege velden naar de relatieve veiligheid van de woestijn in de verte leidde. In het besef dat ze maar één kans hadden te ontsnappen grepen de dorpelingen alles wat ze konden dragen. Ze laadden tassen en kinderen op karren en in auto’s en ontvluchtten hun huizen zonder zelfs maar om te durven kijken.

De oude vrouw die ze Mevrouw Benny noemde was een van de helden van die dag. Al voordat het vuur het dorp bereikte was ze rondgegaan om mensen te waarschuwen om zich voor te bereiden hun huizen te verlaten. Ze had mensen geholpen hun oprijlanen vrij te maken en te controleren dat hun voertuigen in goede staat verkeerden. Ze hielp boeren en hun knechten met het wegleiden van vee en het bevrijden van paarden uit hun stallen. Toen de eerste huizen in brand vlogen was zij ter plaatsen om te helpen de in paniek rakende families veilig buiten en op weg te helpen.

Ze leek wel overal tegelijk te zijn, aanwijzingen gevend en mensen kalmerend met haar rustige zelfvertrouwen en ijzeren doortastendheid. Achteraf bleek vrijwel iedereen wel een verhaal te hebben over hoe Mevrouw Benny ze geholpen had te ontsnappen. Iedereen herinnerde zich een moment dat Mevrouw Benny precies daar was waar ze het hardste nodig was. Ze noemden haar een engel. Ze noemde naar een heilige. Ze waren er absoluut zeker van dat het feit dat er die dag maar één dode te betreuren was puur te wijten was aan haar waakzaamheid en bovenmenselijke inspanningen. Ze was als een natuurkracht, de rook en de vlammen trotserend alsof ze onaantastbaar voor ze was.

Wat haar dood alleen maar nog onverklaarbaarder maakten voor de dorpelingen die om haar rouwden.

Toen de laatste familie het pad naar de veiligheid had bereikt voegde Mevrouw Benny zich niet bij hen maar draaide zich om om te kijken naar het dorp dat in vlammen opging. Het laatste gebouw dat in brand vloog was de dorpshal, even buiten het dorp. Iedereen ging ervan uit dat het leeg stond. Maar Mevrouw Benny leek daar andere gedachten over te hebben. Ze riep twee mannen toe haar te volgen en rende terug in de richting van het brandende gebouw.

Ze rende sneller dan een oude vrouw zou moeten kunnen rennen. De twee mannen raakte achterop en zagen vanaf een afstand hoe Mevrouw Benny, ondanks de vlammen die uit het dak kwamen, de voordeur forceerde en in het vuur verdween. Seconden later stortte dat dak in en het hele gebouw ging op in een enorme, spectaculaire kolom van vuur die de hemel in schoot.

De twee mannen zwoeren later dat ze een kreet hoorden als van een reiger op het moment dat het vuur omhoog sprong. Ze zeiden ook dat het vuur net zo snel weer doofde als het begonnen was, alsof het al haar energie in een enkel moment had opgebruikt. Toen ze bij het hek voor het gebouw aankwamen was er van het gebouw alleen nog een rokende hoop puin en as over, waarin alleen de stenen schouw nog overeind stond. Niemand kon dat inferno overleefd hebben. Ze wilden zich omdraaien om zich bij de vluchtende menigte te voegen toen ze een geluid hoorden vanuit de stenen schouw. Iets was nog in leven daar. Het klonk als een baby, zachtjes huilend.

De mannen trotseerden de hitte van de nagloeiende resten van het gebouw en schepten de as weg rondom de schouw. Daar vonden ze mij, een pasgeboren meisje. Bedolven onder as maar miraculeus in leven. Ze pakten me op en haastten met mij weg van het brandende dorp.

Het lichaam van Mevrouw Benny is nooit gevonden. Men neemt aan dat de kolom van vuur haar verpulverd heeft, slechts as achterlatend. Niemand heeft ooit kunnen verklaren hoe ik het overleefd heb of waar ik vandaan kwam. Mijn moeder is onbekend gebleven. Er werd geen vrouw, zwanger of niet, vermist of doodverklaard. Ze vonden mij met een antieke gouden ring in mijn vuistje geklemd dat mensen herkenden als de ring van Mevrouw Benny, dus men zegt dat zij mij moet hebben beschut tegen de vlammen in haar laatste momenten. De as waaronder ze mij bedolven vonden moet haar as geweest zijn. Maar de meeste dorpelingen hadden geen verklaring nodig. Ze noemden het een wonder en Mevrouw Benny een heilige.

Ik werd geadopteerd door een liefhebbende familie die me Benita noemde, al noemde iedereen me Benny, in nagedachtenis van de vrouw die mij gered heeft. Ze hebben mij goed grootgebracht in het herbouwde dorp waar ze op mijn geboortedag vandaan hebben moeten vluchten. Ondanks mijn vreemde begin had ik een onopmerkelijke, gelukkige kindertijd. Toen mijn ouders overleden, jaren later, ben ik gaan reizen en heb vele prachtige plaatsen gezien. Ik heb me gelaafd aan de schoonheid van deze wereld en verbaasd over de vreemde onachtzaamheid van de meeste mensen voor de wonderen om hen heen.


Ik ben nu een oude vrouw. Het is vele jaren geleden dat ik dat dorp voor het laatst zag. Niemand had me daar nodig. Maar nu is het land weer in de problemen. Men zegt dat deze droogte misschien nog erger wordt dan die toen ik geboren werd. Hele regio’s verliezen hun middelen van bestaan. Overal ontstaan spookdorpen waar niemand meer woont.

Ik draag nog altijd de ring van Mevrouw Benny om mijn vinger; de ring die ik vasthad al die jaren geleden. Meestal merk ik niet eens dat ik hem omheb. De laatste tijd, echter, voelt het metaal warm en zwaar aan. Ik denk soms ook een zwak geklop te voelen, alsof de ring tot leven komt. Ook de gravure in de jade steen lijkt helderder te zijn. Kon ik vroeger nauwelijks zien wat het voorstelde, nu zie ik duidelijk een vogel opstijgen uit de vlammen. Als het zonlicht er rechtstreeks op valt zou ik zweren dat ik de vlammen zie bewegen en de vogel haar hoofd zie opheffen naar de hemel.

In mijn dromen roept het vuur me.

Ik denk dat het tijd is om naar huis te gaan.

©Bard 2021

Verhalenland

Verhalenland

“Zonder verhalen zou de kennis sterven en als de kennis was verdwenen zou al het andere eveneens sterven.”
Karl-Erik Sveiby and Tex Skuthorpe, Treading Lightly

Verhalenland
Verhalenland – ©Paulina Noordergraaf 2018

Het land was eindeloos en oneindig rijk. Elke steen, elke heuvel, elk stroompje had een verhaal over haar oorsprong, haar levensloop en haar betekenis in het grotere geheel. Alles was met elkaar verbonden door een levend web van verhalen, liederen en rituelen. Die verhalen waren tijdloos en eeuwig: geboorte, leven en dood vonden allen plaats in die ene tijdloze ruimte van de scheppingstijd. Alles wat ooit was, is en altijd zal zijn werd daar in leven gehouden. Zo bleef het land verbonden, levend en onuitputtelijk. Zo kon het land zich voortdurend vernieuwen zonder wezenlijk te veranderen.

De mensen van dit land wisten maar al te goed hoe belangrijk de verhalen waren. Zij wisten dat elk verhaal een draadje was in het weefsel dat hen in leven hield en hun leven zin gaf. Het was een weten dat veel dieper ging dan het verstand alleen. Ze voelden het in hun ziel, hun lichaam, hun botten. Dankzij de verhalen leefden deze mensen in een wereld waarin elke plek even bekend was als hun eigen familie en vrienden. Wie de verhalen kende van een boom of een plas, kende die plek alsof ze samen waren opgegroeid, kende alle gaven die de plek te bieden had en alles wat ze nodig had om die gaven te kunnen blijven geven. Hoewel ze als nomaden rondtrokken waren deze mensen nooit onderweg, verlangend naar een bestemming. Ze waren altijd thuis. Het land was hun veilige bestemming, hoever ze ook trokken, zolang ze de verhalen kenden.

En dus zorgden de mensen van het land voor haar verhalen en daarmee voor het land. Het was hun heilige plicht elk verhaal te koesteren en ongeschonden door te geven van generatie op generatie. Soms kwamen er verhalen bij, maar er gingen nauwelijks verhalen verloren. Verhalen werden uitgewisseld tussen stammen, meer waardevol dan materiële giften. Verhalen werden eindeloos verteld, gezongen, gedanst en geschilderd. Als het land veranderde – door vulkanen, overstromingen, klimaatveranderingen – werden de verhalen uitgebreid met nieuwe elementen. Niets bleef onverteld. Niet bleef onverbonden. Zolang ieder mens deelnam aan het weven van dit weefsel was het land één, rijk en gul voor iedereen.

Tientallen millennia duurde deze tijdloze scheppingstijd. Eeuwig bewegend, eeuwig hetzelfde.


Tot de vreemdelingen verschenen in hun vreemde schepen. Vreemdelingen waren niet onbekend in het land, maar tot nu toe waren het altijd bezoekers geweest: mensen die kwamen om handel te drijven en verhalen uit te wisselen, om vervolgens weer te verdwijnen. Of mensen die kwamen, de verhalen leerden en zich voegden naar het land tot ze geen vreemdelingen meer waren. Deze vreemdelingen waren anders. Zij kwamen niet om te bezoeken maar om te veroveren. Zij kwamen niet om deel te nemen aan wat het land te bieden had maar om het land aan zich te onderwerpen. Ongevraagd kwamen ze aan. Zonder te vragen bleven ze en zeiden dat het land nu van hen was.

De vreemdelingen zagen niet de verbondenheid tussen het land en haar bewoners. Ze zagen het land niet en haar diep gewortelde geschiedenis. Ze zagen alleen grond en grondstoffen. Ruimte die ze konden innemen. Rijkdommen die ze konden vergaren. Ze zagen een zielloze uitgestrektheid die ze konden vullen met hun eigen bedenksels.

Ze zagen amper de oorspronkelijke bewoners en al helemaal niet hun verhalen, liederen en symbolen. Integendeel, waar de wijze mannen en vrouwen van het land soms probeerden de vreemdelingen deelgenoot te maken van de basisverhalen, waarmee kinderen en bezoekers altijd geacht werden te beginnen, werden de ouden uitgelachen. De vreemdelingen vonden de verhalen kinderachtig en primitief. Sprookjes voor onontwikkelde mensen. Bijgeloof en verzinsels. Hoe sneller deze onzin uit het land verdween hoe beter, vonden ze.

Zelf brachten ze wel verhalen mee, maar die waren levenloos en ontdaan van context. Oude verhalen uit een land dat ze zelf nooit bezocht hadden. Verhalen die ze angstvallig gevangen hielden, opgetekend in doodzwarte inkt op dode bladeren, samengebonden en in leer geketend. Dit waren geen levende verhalen, verbonden met het web van het land, maar dode fossielen, niet in staat om zich met het web te verbinden en erin op te gaan.

De vreemdelingen namen het land over met een achteloze wreedheid die het land niet eerder had meegemaakt. Ze verboden het vertellen van de verhalen, het zingen van de liederen, het dansen van de ceremonies. Ze verboden zelfs de taal waarin de mensen spraken en zongen.

Met elk woord dat verdween verdween er een draadje uit het web van verhalen. Met elk draadje dat brak, verzwakte het web. Het land begon in fragmenten uit elkaar te vallen. De bewoners raakten verdwaald in hun eigen land. Zelfs de plekken waar hun voorouders honderden generaties geleefd hadden voelden niet meer als thuis, omdat de verbindende verhalen ontbraken. Het land verloor haar betekenis en verborg haar geheimen. Van een levenslang familielid dat gul haar overvloed deelde veranderde het land in een wildernis met meer gevaren dan voedsel. Steeds minder mensen konden het land zien en zich welkom voelen.

De vreemdelingen merkten nauwelijks hoe het land verbrokkelde en het leven verdween. Zij zagen niet hoezeer het land en haar bewoners leden. Zonder contact met de scheppingstijd waarin alles verbonden was, merkten ze het verval niet op, of schreven het toe aan tegenslag, weersverandering, natuurgeweld. Jarenlange droogtes werden gevolgd door enorme overstromingen. Ingevoerde dieren en planten werden plagen die het natuurlijke evenwicht volledig verstoorden. Steeds grotere delen van het land veranderden in zinloze leegtes. Steeds meer land werd woestenij. Dor en dood.

De vreemdelingen trokken zich terug in hun steden waar ze in hun onnatuurlijke huizen konden doen alsof de teloorgang van het land hen niet kon deren. Ze bouwden muren om zich heen om het verval niet te hoeven aanschouwen. Ze vertelden zichzelf dat ze alle problemen konden oplossen met nieuwe technologie. Ze wisten zeker dat ze natuur konden bedwingen en het land naar hun hand zouden kunnen zetten. Al wat nodig was was nog meer energie, nog meer machines, nog meer geweld.

En zo gingen de vreemdelingen ten onder. In de laatste stad keken de laatste overlevenden naar een betekenisloos land, zonder leven, zonder mededogen. Het land was woest en ledig. Er was geen thuis waar ze zich veilig voelden. Er was geen verleden waar ze deel van waren. Er was geen toekomst om naar uit te kijken. Er was zelfs geen verteller om deze teloorgang nog zin te geven. Er was alleen de leegte van een kil en zinloos universum waarin voor mens geen plaats meer was.


Het land bleef achter als een onbeschreven blad, zonder bergen of dalen, zonder rivieren of meren, zonder leven. En het wachtte tot iemand haar terug zou vinden. Tot er weer echte bewoners zouden komen die het land met hun verhalen en liederen tot leven zou brengen. Die met hun ceremonies en schilderijen het landschap zouden vormen en vullen met betekenis en waarde.

Het land wachtte …

©Bard 2021

De brug

De brug
De Brug
De Brug – ©Bard 2017

De weg was al lang geen echte weg meer. Hoe hoger hij kwam in dit berglandschap, hoe minder de weg was onderhouden. Asfalt had plaats gemaakt voor kasseien. Van een redelijk begaanbaar pad met hier en daar een provisorisch met bakstenen en grind gevulde kuil bleef uiteindelijk alleen een nauwelijks te belopen grindspoor over. En nu, enige uren nadat hij door een verlaten dorp gelopen was, was zelfs dat spoor amper nog te zien onder het gras en onkruid dat overal groeide.

Toch liep hij door, overtuigd dat hij door dit pad te volgen uiteindelijk zou komen waar hij moest zijn; waar dat dan ook wezen mocht.

Na een laatste steile klim stond hij voor een oude stenen brug over een smal maar diep ravijn. Het was duidelijk dat er al geruime tijd geen verkeer meer over deze brug ging. De brug was al net zo begroeid als het pad, alsof het groen zelf de kloof overspande en de brug zonder die begroeiing allang de diepte in gestort zou zijn.

Aarzelend liep hij naar de rand van de brug. Hij keek naar beneden en zag hoe honderden meters lager een snelstromende rivier zich tussen grote rotsblokken door wrong. Vaag kon hij vanuit de diepte het geraas van het water horen. Het geluid klonk dreigend, bijna kwaad, alsof de geest van de rivier zich irriteerde aan de rotsen die haar weg belemmerden.

Door de zilveren nevel die vanuit de kloof omhoog steed kon hij net de overkant van de brug zien. Het pad leek zich daar weer te verbreden. Het landschap zag er ook meer begaanbaar uit aan die kant met minder steile rotswanden en veel meer met gras begroeide glooiende hellingen.

Het was hem volkomen duidelijk dat zijn bestemming aan de overkant van de brug lag. Daar zou hij de beloning vinden voor de lange klim die hij de afgelopen dagen gemaakt had. Nu alleen nog even die brug oversteken. De rest zou bijna vanzelf gaan. Vervuld met nieuwe hoop liep hij zonder verder na te denken de brug op.

Na een paar stappen merkte hij dat de brug begon mee te trillen met zijn voetstappen. Bij elke stap werd de trilling erger tot hij de brug voelde schudden elke keer als hij zijn voeten neerzette. Bang geworden begon hij sneller te lopen, met als gevolg dat het schudden nog erger werd. De hele brug was nu in beweging. Bijna halverwege begon hij te rennen. Even dacht hij dat hij het zou gaan halen maar toen kwam de weg voor hem in een soort golfbeweging omhoog om vervolgens onder zijn voeten compleet te desintegreren.

Hij viel en had nog net tijd om te bedenken dat hij voorzichtiger had moeten zijn. Toen raakte hij de rotsen. Zijn levenloze lichaam werd door de rivier meegesleurd zonder verder een spoor na te laten.


Na een laatste steile klim stond hij voor een oude stenen brug over een smal maar diep ravijn. Het was duidelijk dat er al geruime tijd geen verkeer meer over deze brug ging. De brug was al net zo begroeid als het pad. Het leek alsof het groen zelf de kloof overspande en de brug er alleen nog hing omdat de begroeiing haar overeind hield.

Aarzelend liep hij naar de rand van de brug. Hij had het vage gevoel dat hij dit al eens eerder had gezien. Het leek hem dat hij het landschap aan de overkant herkende. Het maakte hem onrustig, alsof er iets was dat hij zich zou moeten herinneren dat net buiten zijn bereik bleef.

Hij liep naar voren en zag naast de weg de vervallen resten van wat een wegwijzer of waarschuwingsbord geweest zou kunnen zijn. Hij trok het bord de weg op om het beter te bekijken. Niets. Als er al iets op had gestaan was het door de tijd en het weer volledig vervaagd. Hij liet het bord voor zich op de weg terugvallen.

Het was hem volkomen duidelijk dat zijn bestemming aan de overkant van de brug lag. Daar zou hij de beloning vinden voor de lange klim die hij de afgelopen dagen gemaakt had. Maar die brug zag er niet erg betrouwbaar uit. Het bord gaf hem ook een licht ongerust gevoel. Toch besloot hij door te lopen. Tenslotte zag de overkant er wel erg verleidelijk uit. Hij stapte over het bord de brug op.

Na een paar stappen merkte hij dat de brug begon mee te trillen met zijn voetstappen. Bang geworden begon hij sneller te lopen. De hele brug was nu in beweging. Bijna halverwege begon hij te rennen. Even dacht hij dat hij het zou gaan halen maar toen kwam de weg voor hem in een soort golfbeweging omhoog en viel onder zijn voeten uit elkaar.

Hij viel en had nog net tijd om te bedenken dat hij beter had moeten luisteren naar zijn voorgevoelens. Toen raakte hij de rotsen. Zijn levenloze lichaam werd door de rivier meegesleurd zonder een spoor na te laten.


Na een laatste steile klim stond hij voor een oude stenen brug over een smal maar diep ravijn. De brug was al net zo begroeid als het pad.

Aarzelend liep hij naar de rand van de brug. Hoewel hij nog nooit in deze bergen geweest was wist hij vrijwel zeker dat hij deze plek al eens eerder had gezien. Ook het landschap aan de overkant zag er bekend uit. Het maakte hem onrustig, alsof er iets was dat hij zich zou moeten herinneren dat net buiten zijn bereik bleef.

Hij liep naar voren en zag midden op de weg een oud waarschuwingsbord liggen. Hij vroeg zich af wie het daar neergelegd had en waarom. Helaas was er op het bord niets te lezen. Zonder precies te weten waarom pakte hij een stuk kalksteen van het pad en kraste een paar woorden in het verweerde hout. Hij keek naar wat hij geschreven had en lachte om zichzelf. Hij moest zich niet zo aanstellen, dacht hij. Zo erg kon het niet zijn? Toch zette hij het bord zorgvuldig overeind tegen een grote steen aan het begin van de brug voor hij weer naar de overkant keek.

Het was hem volkomen duidelijk dat zijn bestemming aan de overkant van de brug lag. Maar dat bord had hem even van slag doen raken. Toch besloot hij door te lopen. Hij was al te ver gekomen om nu nog om te draaien en terug te gaan.

Na een paar stappen merkte hij dat de brug begon mee te trillen met zijn voetstappen. Ongerust nu ging hij steeds sneller lopen tot hij halverwege gekomen voluit aan het rennen was. Even dacht hij dat hij het zou gaan halen. Maar de weg kwam voor hem in een soort golfbeweging omhoog om daarna onder zijn voeten kompleet te verkruimelen.

Hij viel en had nog net tijd om zichzelf te verwijten dat hij niet was omgekeerd toen hij dat bord bij de brug had gezien. Hij had op zijn intuïtie moeten vertrouwen. Toen raakte hij de rotsen. Zijn levenloze lichaam werd door de rivier meegesleurd zonder een spoor na te laten.


Na een laatste steile klim stond hij voor een oude stenen brug over een smal maar diep ravijn. Hij wist vrijwel zeker dat hij deze brug al eens eerder had gezien. Ook het landschap aan de overkant zag er bekend uit. Hij voelde zich opgejaagd en bang, alsof hij zich heel dringend iets belangrijks moest herinneren maar er net niet bij kon komen.

Hij liep naar voren en zag tegen een steen aan het begin van de brug een oud, verweerd bord geleund staan. Het was duidelijk neergezet om gezien te worden. Hij veegde wat stof en vuil van het bord af en zag dat iemand met krijt iets in het bord gekrast had. Met wat moeite las hij “Pas op! Gevaarlijke brug. Instortingsgevaar.” Hij vroeg zich af wie het bord daar neergezet had en hoe lang geleden. Hij keek naar de overkant van de kloof.

Het was hem volkomen duidelijk dat zijn bestemming aan de overkant van de brug lag. Maar die brug zag er niet erg betrouwbaar uit. En dat bord was wel erg onheilspellend.

Aarzelend liep hij naar de rand van de brug. Hij keek naar beneden en zag hoe honderden meters lager een snelstromende rivier zich tussen grote rotsblokken door wrong. Vaag kon hij vanuit de diepte het geraas van het water horen. Het geluid klonk dreigend, bijna kwaad, alsof de geest van de rivier zich irriteerde aan de rotsen die haar weg belemmerden. Hij kon zich goed voorstellen hoe het zou zijn om naar beneden te vallen en op die rotsen te pletter te slaan. Het water zou zijn levenloze lichaam meesleuren zodat er geen spoor meer van hem te zien zou zijn.

Hij keek nog één keer naar het lokkende landschap aan de andere kant van de brug.

Toen draaide hij zich om en met een gevoel van opluchting gemengd met teleurstelling begon hij aan de lange tocht terug naar beneden, waar hij op zoek zou gaan naar een andere manier om aan de overkant te komen.

©Bard 2020

In gedachten verzonken

In gedachten verzonken

Het meer - ©Bard 2012
Het meer – ©Bard 2012

In gedachten verzonken was hij ongemerkt een bos ingelopen. Toen hij uiteindelijk weer om zich heen keek zag hij niets herkenbaars om zich heen. Een nauwelijks zichtbaar pad slingerde zich tussen hoge bomen en dicht struikgewas door. Met diep mos begroeide plekken onder de hoogste bomen werden afgewisseld met stukjes hoog en dor gras en hier en daar wat kale zandgrond. Hoewel de zon hoog in de hemel stond was het bijna schemerdonker hier. Het dichte bladerdak hield bijna al het zonlicht tegen en het beetje licht dat de grond bereikte was doordrenkt met een groenige, pastel-achtige waas.

Waar was hij? En hoe kwam hij hier weer uit? Het nauwe bospaadje leek nergens heen te gaan en verder zag hij alleen bos, zover het schemerduister hem toeliet te kijken.

Ongerust keek hij om zich heen.

Toen hij zich voor de tweede keer 360º had rondgedraaid zag hij in de verte iets glinsteren. Hij keek nog wat beter. Ja, daar was het duidelijk lichter en hij dacht dat hij het blauwige geschitter van stromend water kon zien, tussen de dichte begroeiing door.

Het duister van dit bos was hem gaan beklemmen en dus dacht hij er niet lang over na. Hij begon te rennen in de richting van het licht daar in de verte.

Omdat hij amper kon zien waar hij liep kon hij niet al te snel gaan. Hij moest ook goed opletten waar hij zijn voeten neerzette: het paadje zat vol met oneffenheden, kuilen en boomwortels waar je je behoorlijk op kon verstappen.

Na zo, met zijn ogen op de grond gericht, een stukje gerend te hebben, stopte hij even om zich te oriënteren.

Het duurde even voor hij het licht in de verte weer gevonden had. Tot zijn verbazing leek het nu verder weg dan daarnet. Het was nog steeds goed zichtbaar, vooral in contrast met het donker om hem heen. Maar de afstand tussen hem en het spiegelende water was duidelijk groter geworden. Hij had waarschijnlijk niet goed opgelet hoe het pad precies liep. Zonder het te merken moest hij een zijtak zijn ingeslagen die hem wegvoerde van het water, in plaats van ernaartoe.

Hij dwong zichzelf tot kalmte door een paar keer diep adem te halen. Paniek gaat je niet helpen, zei hij tegen zichzelf. Er is ook geen reden toe: zolang je het water maar in het zicht houdt kan je onmogelijk verdwalen.

In plaats van de rennen besloot hij nu zijn ogen op het water gericht te houden en niet op de grond. Hij moest daardoor veel voorzichtiger lopen maar door zijn voeten zorgvuldig neer te zetten en te voelen of hij stevig stond voor hij de volgende stap nam kwam hij toch vooruit.

Hoewel…

Na op deze manier een aantal grote passen genomen te hebben begon hij het gevoel te krijgen dat hij weliswaar vooruit bewoog, maar dat tegelijkertijd het water zich van hem verwijderde. Hij nam nog een paar passen en wist het toen zeker: hij was opnieuw verder weg van het water in de verte dan daarvoor.

Hij nam opnieuw een paar stappen. Het water was nu bijna uit het zicht verdwenen. Alleen het helderder licht aan de horizon verraadde nog de plek waar het water zich moest bevinden. Bang dat hij dat licht ook nog uit het oog zou verliezen begon hij toch weer te rennen. Tot hij over een boomwortel struikelde en plat op zijn rug terecht kwam.

Hij krabbelde moeizaam overeind. Hij was weer helemaal omringd door het half-duister van het bos. Nergens was een spoor te zien van het water of zelfs maar het licht aan de horizon.

In paniek draaide hij in de rondte in de hoop toch nog iets van licht te kunnen zien.


Ineens, als uit het niets, stond ze voor hem. Een slanke, statige vrouw, gekleed in een lichtgroen gewaad. Ze had lang, zwart haar en donkerbruine, bijna zwarte ogen. In één hand hield ze een lange staf. Haar andere hand hield ze opgeheven in een ‘stop’ gebaar. Een lichte glimlach hing om haar lippen, maar haar stem klonk streng en gebiedend, toen ze zei: “Zo is het wel genoeg. Gedraag je alsjeblieft een beetje waardig.”

Zijn mond was opengevallen van verbazing. Hij hijgde nog na van zijn paniek aanval en hij was duizelig van het in de rondte draaien. Maar bij het horen van haar stem voelde hij zich als het ware in de houding springen. Zonder er bij na te denken rechtte hij zijn rug, sloot zijn mond en wachtte af wat ze nog meer zou zeggen.

“Goed zo. Je kan dus luisteren. Wie weet ben je nog te redden.” Opnieuw speelde er een zweem van een glimlach om haar lippen. “Maar dan moet je wel precies doen wat ik zeg.” Sprakeloos, te verbaasd om iets te zeggen, knikte hij dat hij haar begrepen had.

“Heb je enig idee waarom het je niet lukt het water te bereiken?” vroeg ze. Hij schudde zijn hoofd. Ze keek hem aan en verwachtte blijkbaar een antwoord. “Het lijkt wel of het water voor me uit vlucht,” opperde hij voorzichtig. “Iedere keer als ik dichterbij probeer te komen lijkt het water verder weg zijn.”

“Aha” zei de vrouw, “Observeren kan je dus wel. Maar je conclusie is wel typisch mannelijk: wanneer je iets tegen komt dat je niet kan verklaren moet er wel iets mis zijn met de wereld. Heb je er ook maar een moment bij stilgestaan dat er misschien iets met jou aan de hand is, en niet met het water?”

Verbaasd staarde hij haar aan. Iets mis met hem? Hoe bedoelde ze dat? “Is het water misschien gezichtsbedrog? Denk ik alleen dat ik water zie?” probeerde hij.

“Nee” zei ze, “dat water is echt. Het ligt niet aan je ogen. Maar wel,“ en daar was opnieuw die glimlach, “aan hoe je naar de wereld kijkt.”

Hij wist niet waar ze op doelde, dus hield hij maar zijn mond, hopend dat ze zou uitleggen waar ze op doelde.

“Probeer maar eens naar me toe te lopen. Misschien begrijp je dan wat ik bedoel.” Aarzelend nam hij een paar stappen naar voren. Tot zijn stomme verbazing was de vrouw na een paar stappen veel verder weg dan toen hij begon te lopen. Toch had ze niet bewogen. Ze stond nog in precies dezelfde houding. Ze leek ook nog op dezelfde plek te staan, hoewel ze toch duidelijk verder weg was. Wat was hier toch aan de hand?

“Je hebt het nog steeds niet door, hè?” zei de vrouw. “Ik dacht dat je slimmer was. Nog maar eens proberen dan. Loop nu eens van me weg, zonder je om te draaien. Kijk me aan en neem een paar stappen van me af.” Hij deed wat ze zei en zag hoe ze met elke stap die hij achteruit deed een stap dichterbij leek te komen. Hij stopte toen hij weer vlak voor haar stond en keek haar in verwarring aan.

“Begrijp je het nu?”

Toen hij niet direct antwoord gaf nam ze een halve stap naar achteren en sloeg tegelijkertijd in één vloeiende beweging met haar staf zijn hoofd van zijn schouders. Hij voelde zijn hoofd door de lucht tollen en op het zachte mos landen, terwijl zijn lichaam hulpeloos voorover zakte. Zijn lijf eindigde op handen en voeten en zijn rollende hoofd kwam tegen een boomstam tot stilstand.

Voor zijn gevoel was hij nu op twee plaatsen tegelijk. Hij voelde duidelijk het mos aan zijn handen en de grond onder zijn knieën en voeten. Maar hij voelde ook de ruwe boomstam tegen zijn wang en zag het gras voor zijn ogen. Een miertje klom tegen één van de halmen omhoog, stopte op ooghoogte en rende vervolgens weer naar beneden. Hij was te verbaasd om in paniek te raken en te geschrokken om iets te zeggen.

“Het spijt me” zei de vrouw, “maar soms is een directe aanpak toch het beste.” Hij kon haar niet zien maar hoorde hoe ze naast zijn hoofd neerknielde. “Nu is het zaak je hoofd erbij te houden. Probeer eens voorzichtig in de richting van mijn stem te kruipen.”

Haar stem was zo kalm en zelfverzekerd dat hij zijn opkomende paniek voelde wegebben. Hij deed wat ze zei en maakte voorzichtig een paar kruipbewegingen. Hij voelde aan zijn lijf dat hij vooruit bewoog, maar omdat zijn hoofd een andere kant opkeek kon hij die beweging niet zien. Dat was zo verwarrend dat een golf van duizeligheid hem bijna deed omvallen.

“Dat is lastig, hè? Als je hoofd en je lijf niet samenwerken? Probeer het nog eens, maar nu met je ogen dicht. Kijken gaat je niet helpen, voelen wel. Concentreer je op mijn stem en het gevoel in je lijf. Als het helpt, stel je dan voor dat je in het pikkedonker in mijn richting kruipt.”

Hij sloot zijn ogen en deed precies wat ze zei. Nu zijn ogen en zijn lijf elkaar niet langer tegenspraken was het inderdaad veel makkelijker. Zonder al teveel moeite kroop hij de richting van haar stem. Hij voelde zijn handen tegen zijn hoofd aanstoten en pakte zonder erbij na te denken zijn hoofd met beide handen op en drukte het stevig terug op zijn nek. Hij voelde zijn hoofd en lijf weer aan elkaar groeien.

Voorzichtig liet hij zijn hoofd los. Het bleef keurig aan zijn nek zitten, alsof het nooit los was geweest. Hij draaide zijn hoofd van links naar rechts. Ook dat ging zonder problemen. Hij ging stevig op de grond zitten en deed zijn ogen open. Alles zag er normaal uit. Het bos, de lucht, de bomen … en op een paar passen afstand de mysterieuze vrouw met haar staf in de hand.

“Goed gedaan.” zei ze, duidelijk tevreden met zijn optreden. “De meeste mannen verliezen bij zoiets compleet hun hoofd en raken hopeloos verdwaald. Ik heb er heel wat in paniek het bos in zien verdwijnen. Nooit meer teruggezien trouwens. Maar ik ben blij dat jij jezelf weer bij elkaar hebt weten te rapen. Ik denk dat jij wel potentieel hebt.” Hij zag in zijn verbeelding hordes mannen hoofdeloos door het bos kruipen tot ze van uitputting neervielen. Dat had hem dus ook kunnen overkomen. Opgelucht haalde hij adem.


“Kom” zei de vrouw en hield haar vrije hand naar hem uit, “sta op en loop met me mee. Ik zal je naar het water brengen.” Ze hielp hem overeind en hij liep naast haar het bos in. Na een paar wendingen van het pad zag hij inderdaad het licht weer en de schittering van het water. Hij verwachte half dat het water weer uit het zicht zou verdwijnen en was dan ook blij om te zien dat de waterkant ditmaal snel dichterbij kwam. Na een korte wandeling stond hij naast de vrouw op een zandstrandje aan de rand van klein meertje, midden in het bos.

“Welkom bij mijn meer”, zei de vrouw. “Vanaf hier kan je zelf je weg verder vinden. Maar voor ik je laat gaan, heb je nu begrepen wat er aan de hand was?” Ze keek hem aan, haar donkere ogen strak op de zijne gericht.

Hij dacht na. Haar vraag was een test en hij vermoedde dat ze een fout antwoord niet zou tolereren. Hij wist niet wat ze van plan was maar hij had gezien wat ze met haar staf kon doen. Goed nadenken dus. Wat had hij zojuist allemaal meegemaakt? Ineens wist hij het. “Ik had mijn hoofd achterstevoren op mijn nek staan.” Hij keek haar aan. “Ik keek naar voren maar liep achteruit.”

Ze lachte hem toe. “Inderdaad. Of je liep vooruit maar keek naar achteren. Ik hoop dat je dit niet meer zal vergeten: als je je vasthoudt aan waar je vandaan komt bereik je nooit waar je heen wilt. Houdt je blik dus in lijn met de richting die je uit wilt. Dan wijst de weg zich vanzelf.”

Dat klonk inderdaad nogal logisch. Hij knikte dat hij haar begrepen had. Nog wel wat voorzichtig – zijn hoofd had net nog naast hem op de grond gelegen dus hij wilde geen onnodig risico nemen.

Tegelijk met de vrouw draaide hij zich weer naar het meertje en bewonderde de aanblik van het rimpelende water en het zonlicht dat met de golfjes speelde.

©Bard 2020

Het Sociale Weefsel

Het sociale weefsel is een magisch weefsel
Geweven uit onze verplichtingen
Uit schulden gemaakt en gunsten verleend
In het algemeen belang

Geweven uit onze hoop en dromen
De verwachting van een betere toekomst
Herinneringen aan een gouden verleden
En de verhalen die we samen delen

Het sociale weefsel is een kwetsbaar weefsel
Dat kan verzwakken en kan scheuren
Door eigenbelang en hebzucht
Door achterbaksheid en verraad

Ontrafeld en uitelkaar gescheurd
Door geweld en machtsmisbruik
Door verdeeldheid en haat
En de politiek van de angst

Het sociale weefsel is een kostbaar weefsel
Dat ons behoedt met haar beschutting
Ons de kans geeft te kiezen tussen
mededogen en onverschilligheid

Zonder dit doek om ons te kleden
Zouden wij naakt staan in de wereld
In een ijzig donker Universum
Elk van ons alleen

Bard – 2019

The State of Flow

Als er iets is dat ons menselijk maakt is het wel onze behoefte om betekenis te vinden in ons leven. Wat we ook doen, op een bepaald moment komt de vraag van de zingeving naar boven. Waarom zijn we hier? Wat is de betekenis van ons leven? Hoe kunnen we ons leven meer inhoud en vervulling geven? In plaats van volledig te vertrouwen op ons rationeel verstand, geloof ik dat juist hier onze emoties een geweldige bron van informatie zijn, als we leren naar ze te luisteren.

Hoe meer we ons bewust worden van onze gevoelens en emoties, hoe meer het ons opvalt hoe veranderlijk ze zijn: hoe ze soms pieken met gevoelens van geluk en vervulling en dan weer door dalen gaan van angst, stress en leegheid. Ons emotionele systeem is het bewakings- en regulerings-systeem van onze body-mind. Het houdt alles wat er in en om ons heen gebeurt in de gaten en evalueert dat naar het belang dat het voor ons heeft. Zelfs zonder dat wij er bewust aandacht aan besteden werken onze emoties 24/7 om ons te helpen de optimale toestand voor ons systeem te vinden, strevend naar wat soms “optimale homeostasis” genoemd wordt, ofwel de meest stabiele toestand die op dat moment mogelijk is.

Het is niet eenvoudig om ons systeem in zo’n optimale balans te houden. In feite, als gevolg van de complexiteit van zowel ons eigen systeem als van de wereld waarin wij leven, en de vele vaak tegenstrijdige eisen en krachten waar we aan onderhevig zijn, is het nooit een echt optimale toestand, en blijven de dingen nooit lang stabiel. Het beste waar we op kunnen hopen is een benadering van dat optimum en een relatieve stabiliteit die niet voortdurend wild heen en weer slingert bij de minste verandering van omstandigheden.

Als we aannemen dat ons emotionele systeem tot doel heeft de best mogelijke toestand onder de gegeven omstandigheden voor ons te vinden, kunnen we enorm veel leren van wat onze veranderende stemmingen en gevoelens ons proberen te vertellen over onszelf en de situaties waarin we ons bevinden. Sommige toestanden voelen beter dan anderen. Sommige toestanden geven ons energie en stellen ons in staat grootse dingen te doen; andere toestanden trekken ons omlaag en weerhouden ons ervan zelfs het meest eenvoudige werk goed uit te voeren. Soms voelen we ons gestressed en ongemakkelijk; en dan weer voelen we ons prettig en relaxed. Soms voelen we ons alert en ‘in de zone’; dan weer kunnen we nauwelijks samenhangend denken of onze aandacht voor langer dan een paar seconden ergens op gericht houden. Onze emoties reguleren niet alleen ons body-mind systeem, ze communiceren ook met ons. Ze proberen ons te vertellen, door hoe ze ons laten voelen, wat gezond en goed is voor ons, en wat ons schade doet.

Eén bepaalde toestand is met name belangrijk om ons te helpen ons doel en vervulling in het leven te vinden. Dat is wat in het Engels de ‘state of flow’ genoemd wordt, het ‘in de zone’ zijn. Het is een toestand waarin we zo opgaan in wat we aan het doen zijn dat het lijkt of we er niet meer bij na hoeven te denken en gewoon mee kunnen gaan met wat er binnenin en om ons heen gebeurt. Het lijkt op zo’n moment wel of we geleid worden door een andere intelligentie: een wijze van denken en doen die niet gestuurd wordt door ons eigen bewustzijn en niet onze bewuste gedachten nodig heeft om dingen te interpreteren, classificeren, uit te leggen en beslissingen te nemen voor we tot actie kunnen overgaan. In deze toestand handelt onze body-mind met gratie en gemak, in harmonie met de situatie. Als we in deze ‘flow’ zijn bereiken we vaak onze beste resultaten, maar het voelt bijna alsof het werk via ons gedaan wordt in plaats van dat het door ons op bewuste en moeizame wijze geproduceerd wordt.

When Things Just Flow - © Bard 2018
When Things Just Flow – © Bard 2018

Er kan heel veel geschreven wordt over deze staat van ‘flow’ en er zijn ook voldoende boeken hierover te vinden. Voor deze blog is het punt dat ik wil maken dat de ‘state of flow’, en toestanden die er veel op lijken in hoe ze ons doen voelen, ons beste gereedschap is om ons doel in het leven te vinden. Ons emotionele systeem produceert de ‘state of flow’ als we ons zo dicht als maar mogelijk is bij onze optimale staat van zijn bevinden, waar onze situatie, acties, gedachten en intenties met elkaar afgestemd zijn en harmonieus samenwerken; wanneer we niet met onszelf en de wereld worstelen; wanneer we niet onze ware gevoelens hoeven te negeren of te onderdrukken; wanneer we gewoon in het moment zelf kunnen zijn en er in meegaan, in plaats van ertegenin. Door de momenten terug te vinden dat we in deze staat waren in ons leven en de onderliggende patronen en overeenkomsten tussen die momenten te leren zien, kunnen we die informatie gebruiken als de basis voor ons eigen persoonlijke verhaal. Dit is wat ik “Je Eigen Parelsnoer Maken” noem. In de volgende afleveringen zal ik precies uitleggen hoe dit in zijn werk gaat.

De Macht van Keuzes

Het kunnen maken van keuzes is een fundamenteel menselijke eigenschap. Wij maken voortdurend keuzes. Iedere handeling of niet-handeling is een keuze. Iedere reactie, of het uitblijven daarvan, is een keuze. We kunnen het kiezen niet vermijden: uitgerust als we zijn met onderscheidingsvermogen en het vermogen beslissingen te nemen, zijn we iedere keer dat we ons bewust worden dat er een keuze te maken is tevens gedwongen te kiezen. Zelfs kiezen niet te kiezen is natuurlijk een keuze. Keuze is onvermijdelijk.

De onvermijdelijkheid van keuzes kan vaak als een last aanvoelen. Het betekent dat we niet zomaar erop los kunnen leven, onze impulsen volgen en de gevolgen negeren. Omdat we de macht hebben te kiezen zijn we, onontkoombaar, verantwoordelijk voor de gevolgen van de keuzes die we maken (of vermijden). We voelen ons dan ook niet zelden schuldig wanneer dingen niet zo uitpakken als we verwachtten en onze keuzes (wellicht onbedoeld) onszelf en andere mensen tot last zijn of zelfs schade toe brengen. Schuld is echter een negatieve emotie die ons niet meer maar minder verantwoordelijk maakt voor de consequenties van onze acties, omdat schuld ons neigt te verlammen. In plaats van onze acties te beschouwen en de gevolgen zo objectief mogelijk te beoordelen, om dan te reageren op een manier die het positieve maximaliseert en het negatieve minimaliseert, raken we door onze schuldgevoelens vaak zo geobsedeerd door het negatieve dat we helemaal niet meer reageren.

Het mooie van keuzes, en een tegengif tegen schuldgevoelens, is ons te realiseren dat hoewel we het onmogelijk altijd goed zullen doen en nooit compleet kunnen vermijden dat we schade aandoen met de keuzes die we maken, we tevens altijd de macht en de mogelijkheid hebben de volgende keer betere keuzes te maken. Keuzes stellen ons in staat te leren van onze vergissingen en te blijven werken aan het verbeteren ervan. En iedere keer dat we een bewuste keuze maken om het dit keer beter te doen groeit ons vermogen om op een positieve manier aan de wereld bij te dragen. Een positieve bijdrage waar we zelf voor kiezen.

Bewuste keuzes zijn die momenten waarop we even stilstaan, de toestand in ogenschouw nemen, om vervolgens doelgericht verder te gaan, in bewuste harmonie met onze overtuigingen, aspiraties en doelen. Zulke keuzes worden toekomst-bepalende momenten: veel van de de schier oneindige veelheid van wat mogelijk was voor we kozen valt ineens weg, en behoort niet langer tot de mogelijkheden. Onze keuze reduceert de oneindige complexiteit. Die overigens nog steeds oneindig complex blijft – dat is nu eenmaal een eigenschap van het oneindige – maar we hebben het gesnoeid en ingeperkt; omgebogen – hoe subtiel ook – naar onze eigen smaak en verlangens.

Wat deze macht vele malen sterker maakt is wanneer onze keuzes niet alleen bewust maar ook consistent zijn. Consistente keuzes maken betekent niet dat we altijd precies hetzelfde kiezen, maar dat we onze keuzes baseren op een set van principes of een raamwerk voor hoe we keuzes maken. Op die manier worden onze keuzes een vormende kracht met toenemende invloed en uitwerking. Een reeks van kleine maar consistente keuzes zijn als de duwtjes die we een schommel geven: ze zijn misschien niet al te krachtig op zichzelf, maar als we ze goed timen en nauwkeurig richten bouwen ze momentum op totdat ze de schommel ver en hoog doen uitzwaaien.

Iedere keuze brengt ons ergens anders - (c)Bard 2016
Iedere keuze brengt ons ergens anders – (c)Bard 2016

De verhalen waar we de vorige blog over spraken vormen een krachtig raamwerk voor het maken van consistente keuzes. Het gebruik maken van ons eigen verhaal op deze manier geeft ons twee belangrijke gereedschappen om mee te werken:

  • Het geeft ons een raamwerk om de keuzes die we maken te evalueren. Voor iedere optie kunnen we ons afvragen: “Helpt dit me verder op mijn weg, of leidt het me er vandaan?” Meestal is het mogelijk door een keuze te meten aan ons levensverhaal een rangorde te maken van onze opties in volgorde van afstemming met dat verhaal.Het lijkt logisch om vervolgens de best afgestemde optie te kiezen. Maar het is geen slecht idee om eerst een realiteits-controle uit te voeren om te zien of er geen consequenties of neven-effecten aan de meest voor de hand liggende optie verbonden zijn. In het algemeen, echter, kunnen we stellen dat de best afgestemde optie de voorkeur heeft, tenzij er duidelijk ongewenste kanten aan kleven.
  • Het geeft ons een manier om de uitkomst van onze keuzes te evalueren door onszelf regelmatig af te vragen: “Boek ik vooruitgang op mijn levensreis? Zie ik verbeteringen of voortgang in die gebieden die het meest relevant voor mij en het levensverhaal waar ik mij aan heb toegewijd zijn?”

Zelfs als onze keuzes niet onmiddellijk leiden tot de gewenste uitkomst – en dat doen ze meestal niet, omdat het terrein dat voor ons ligt grotendeels onbekend is en we het moeten verkennen en ervan leren voor we beter kunnen worden in het maken van de juiste keuzes – met ons verhaal om ons te leiden kunnen we bewuste keuzes blijven maken en zo onszelf toestemming geven de auteurs te worden van ons eigen levensverhaal, de regisseur van ons eigen drama, en tevens daarin de belangrijkste acteur of actrice.

Dat is de macht van keuzes: de wereld vormgeven naar ons beste vermogen om haar te laten samenvallen met het verhaal dat we willen leven, in plaats van machteloze, passieve passagiers en toeschouwers te blijven van een wereld die aan ons voorbij gaat.

De Macht van Verhalen

Wij zijn een verhalen vertellende soort. Dat is hoe we de wereld begrijpbaar maken. Het is hoe we onze ervaringen met anderen delen, en hoe we ons met elkaar verbinden, bij elkaar blijven en samen evolueren. Wat onze ervaring van de werkelijkheid betreft: tenzij we het in een verhaal kunnen vatten kunnen we niet echt zeggen dat we het op een betekenisvolle manier beleefd hebben.

Als een boom omvalt in het bos maakt het waarschijnlijk geluid, zelfs als er niemand is om hem te horen te vallen. Maar zonder een mens daar om het te aanschouwen, te beleven en vervolgens in een spannend verhaal te gieten over een woudreus die met donderend geraas tegen de vlakte ging, en hoeveel indruk dat maakte op de verteller, had die boom net zo goed in stilte kunnen omvallen. Het medium dat het fysieke geluid draagt is de lucht, maar het metafysische geluid wordt gedragen door het verhaal – en wat ons mensen betreft is dat metafysische geluid het enige dat telt.

Verhalen helpen ons de werkelijkheid te categoriseren en te ordenen zodat ze beter te begrijpen en te manoeuvreren is. We gebruiken verhalen om belangrijk te maken wat anders willekeurige gebeurtenissen zouden zijn. Verhalen zijn niet statisch. Ze beschrijven en categoriseren niet alleen hun inhoud: ze brengen die inhoud ook tot leven door ze beweging en momentum te geven. Onze verhalen imiteren onze ervaringen door zich in de tijd af te spelen: met een begin, een midden en een einde. Verhalen vangen en verrijken de werkelijkheid die wij ervaren door er een gevoel van richting aan te geven: een intentionele beweging die onze verhalen van het begin tot het einde vult met een diepgevoeld belang.

Om een richting te hebben moeten verhalen actie bevatten; ze moeten gaan over dingen die gebeuren en – om het een menselijk belang te geven – dingen die we doen om dat te laten gebeuren of in reactie tot wat er gebeurd is. Vanuit een verhalend perspectief zijn we veel meer levende doeners dan levende wezens. We zijn meer proces dan voorwerp. Onze aard wordt gedefinieerd door beweging, transformatie en progressie: van geboorte tot dood, van voedsel naar weefsels en energie, van verlangen naar actie, van angst naar vluchten of vechten, het zijn veel meer de processen dan de voorwerpen die de essentie uitmaken van ons leven.

Al dit levende doen is zowel circulair als voortschrijdend: circulair omdat leven komt en gaat in vele met elkaar verbonden cycli; voortschrijdend omdat – tenminste in onze beleving – het leven een richting, doelen en bedoeling lijkt te hebben dat het vooruit en omhoog drijft in plaats van uitsluitend in de rondte. De cycli herhalen zich, maar zijn nooit precies hetzelfde. Het leven evolueert, soorten komen en gaan, het leven wordt complexer, ingewikkelder als eenvoudige vormen zich combineren tot samengestelde…. Het is zozeer dat we richting en vooruitgang waarnemen in de wereld om ons heen. We leggen richting en vooruitgang op aan die wereld om het structuur en betekenis te geven. Het leven zou ondraaglijk zijn voor ons als het geen richting had. Wij hebben dat gevoel van betekenis en zingeving nodig – iets dat ons in beweging houdt en iets geeft om voor te gaan – en een gevoel dat we de juiste kant op gaan. We kunnen bijna alles verdragen op onze reis als die reis maar ergens toe leidt. Een reis die geen doel heeft of bestemming is amper een reis te noemen: het is een doelloos rondzwerven in een eindeloze leegte zonder een gevoel van vooruitgang om onze bewegingen aan af te meten.

Dat is waarom verhalen zo belangrijk voor ons zijn. Ze brengen orde, intentionaliteit, doelgerichtheid en daadkracht. Onze verhalen helpen ons de wereld te begrijpen, zelfs als dat begrip niet meer is dan een figment van onze eigen verbeelding. We “geven” zin aan de wereld in plaats van het te “vinden”: het is een constructie van de menselijke geest, niet iets dat vooraf al klaar lag om ontdekt te worden. En terwijl we zin geven door verhalen te vertellen, geven onze verhalen ons energie, motivatie en de wil om door te gaan op onze reis, en te blijven streven naar vooruitgang.

Verhalen helpen ons navigeren in een complexe wereld - (c)Bard 2015
Verhalen helpen ons navigeren in een complexe wereld – (c)Bard 2015

Om ons te kunnen verbeteren hebben we een gevoel van richting nodig: we hebben iets nodig om naar toe te bewegen, iets dat ons voortdrijft en het mogelijk maakt onze drukke te bestaan te veranderen in een avontuur, met een begin, mijlpalen, vooruitgang en een eindbestemming. Omdat we allemaal (grotendeels) de auteurs van ons eigen levensverhaal zijn zou je kunnen zeggen dat de feitelijke richting er niet toe doet – het is toch allemaal fictief. Als middel tot zelfverbetering echter, en om een doelgericht en vervullend leven te leiden, doet die richting er wel degelijk toe, en vereist van ons reflectie en overdenking. De macht om onze eigen richting te kiezen, ons eigen pad te lopen en ons eigen verhaal te schrijven vormt deel van de menselijke staat: we hebben niet altijd de macht om de omstandigheden waarin we leven te veranderen maar we hebben altijd de macht om de manier waarop we die omstandigheden beleven zelf te bepalen. Het bewust toepassen van die macht maakt ons tot actieve deelnemers in plaats van passieve voorwerpen in de stromingen in de rivier van het leven.

Ik wil niet beweren dat we simpelweg door het maken van ons eigen verhaal en het kiezen van een eigen richting gegarandeerd onze zelf-gekozen doelen zullen bereiken, of onze missie daadwerkelijk zullen vervullen. Maar als we niet ons eigen verhaal creëren hebben we helemaal niets om ons op te richten, en vinden we nooit dat gevoel van vervulling dat we krijgen middels een reis die we zelf kiezen en vrijwillig afleggen, gesteund door onze eigen volharding en ons eigen doorzettingsvermogen.

Dat is de macht van verhalen: ons het gevoel te geven dat we op reis zijn ergens heen, in plaats van heen en weer gegooid te worden door de willekeur van de krachten om ons heen, zonder richting of vooruitgang. Verhalen vangen de menselijke macht van zingeving en intentionaliteit. De wereld mag chaotisch zijn, verwarrend en uiteindelijk onverschillig ten opzichte van ons lijden, maar onze persoonlijke en collectieve verhalen veranderen de chaos in ordelijke structuren, de verwarring in betekenis en begrip, en weerstaan de onverschilligheid van het Universum door nadrukkelijk te stellen dat onze levens er toe doen, omdat wij daarvoor kiezen.