Democratie is een belangrijk idee waarin de meeste van ons geleerd hebben te geloven. Maar waar geloven we dan eigenlijk in?
In een vorige aflevering riep ik op tot een kritische beschouwing van de moderne democratie. Niet omdat ik niet geloof in democratie als idee, maar omdat ik het gevoel heb dat we teveel berusten in een systeem dat verre van perfect is. Alleen een kritisch onderzoek kan de tekorten aan het licht brengen en – naar ik hoop – ons helpen een weg te vinden het systeem te verbeteren en te versterken.
Een manier om een door mensen ontworpen systeem te onderzoeken is te kijken naar de onderliggende aannames: de impliciete ideeën in het systeem zelf, of in the manier waarop het systeem zich manifesteert. De onderstaande lijst is een vrij willekeurige, ongeordende lijst van aannames waarvan ik geloof dat ze meestal gezien worden als vaststaand onderdeel van hoe de meeste Westerse mensen aankijken tegen de democratie. Omdat deze aannames impliciet zijn, worden ze meestal als vanzelfsprekend beschouwd, zonder er echt goed over na te denken. Ik ben er zeker van dat er nog veel meer van dergelijke aannames zijn waarop ons huidige regeringssysteem berust. Maar we moeten toch ergens beginnen.
In een democratie kiest het volk die individuen die het meest geschikt zijn om het land voor een aantal jaren te regeren.
Dat is toch het hele punt van democratische verkiezingen? Om de hele bevolking een kans te geven kritisch te kijken naar de toestand van het land, te bepalen wat voor soort regering het meest geschikt zou zijn om de huidige problemen aan te pakken en uitdagingen aan te gaan, en dan zorgvuldig die mensen te selecteren waarvan zij denken dat ze het best in staat zijn om de volgende regering te vormen.
De waarheid is, ben ik bang, veel minder rationeel en veel minder zorgvuldig. De meeste mensen, naar het schijnt, stemmen niet op kandidaten vanwege hun vaardigheden, talenten, or bewezen successen in het besturen van het land, maar baseren hun voorkeuren op veel emotionelere gronden. Ze kijken naar kandidaten om te beoordelen of ze ze sympathiek vinden, gebaseerd op wat die kandidaten in het openbaar zeggen en doen. En dat oordeel over sympathie is noodzakelijkerwijs gekleurd door de media; door de zorgvuldige orkestratie van openbare optredens en persberichten; en door het soort schandalen (geruchten daarover) die de kandidaten over elkaar kunnen afroepen.
Het probleem is dat deze manier van sympathieke kandidaten selecteren hopeloos ontoereikend is als manier om een capabele regering te kiezen. Omdat er geen directe manier is om met de kandidaten in contact te komen, of om ze in actie te zien als de spotlights niet op ze gericht zijn, zijn verkiezingen polulariteits-gedreven media circussen geworden. Publieke debatten zijn geen inhoudelijke discussies over issues, opties, en argumenten, maar een arena voor schreeuw wedstrijden en punten scoren ten koste van de tegenstander, zonder dat er enige diepgang verwacht wordt. En in plaats van van politici te verwachten dat ze serieuze, goedbedoelende, en capabele mensen zijn, worden zulke mensen door het systeem vanzelf terzijde geschoven en komen in hun plaats de publiciteit zoekende, grootse maar betekenisloze gebaren makende, media-gerichte publieksbespelers vanzelf naar boven drijven. En daardoor blijven er alleen maar mensen over die weliswaar in staat zijn genoeg stemmen te winnen om een verkiezen te winnen, maar verder maar heel weinig van waarde te bieden hebben. Objectief beschouwd zou de wijze waarop veel politici zich gedragen om verkozen te worden ze onmiddellijk moeten diskwalificeren voor een openbare functie; en de meesten zouden weinig kans hebben als zich op zo’n manier zouden gedragen tijdens de selectie procedure voor een normale baan.
Kandidaten komen uit het volk en regeren voor het volk: ze zijn zelf slechts normale burgers, met slechts een tijdelijk mandaat om te regeren. Wanneer hun tijd om is keren ze terug in de normale burgermaatschappij.
Dat is misschien ooit zo geweest, maar langzamerhand zijn de politici een beroepsgroep geworden, een klasse van mensen die politiek als hun enige carrière zien, en niet als een roeping naast of na een andere carrière. Nou zijn er wel degelijk aspecten van de politiek die een professionele opleiding vereisen om ze echt goed te begrijpen en er echt goed in the worden. Het probleem is echter dat de vorming van een klasse van beroepspolitici ertoe leidt dat deze groep zich meer verwant voelt aan elkaar dan aan de mensen die ze geacht worden te vertegenwoordigen. Iemand die nooit iets anders gedaan heeft dan politiek bedrijven is nooit blootgesteld aan het soort uitdagingen en obstakels waar ‘normale’ burgers in hun leven mee geconfronteerd worden. En hoe meer politici zich omringen met andere politici, hoe moeilijker het voor hen wordt om zich zelfs maar empathisch op te stellen tegenover de mensen in wiens naam ze beweren te spreken. In plaat van de mensen te vertegenwoordigen voor wie ze geacht worden te regeren zijn professionele politici bijna automatisch geneigd zichzelf meer te vertegenwoordigen dan hun kiezers, en de belangen van de politieke klasse belangrijker te vinden dan die van het volk.
Democratie is een transparante soort regering: een overheid van het volk en voor het volk is maar al te graag bereid haar informatie, beslissingen, en acties met het volk te delen om iedereen op de hoogte te houden en in staat te stellen mee te denken, bij te sturen, en invloed uit te oefenen over de handelingen van hun verkozen regering.
Of het nu komt door de twee aannames hierboven, of omdat macht hunkert naar meer macht, of omdat overheden geloven in de macht van geheime informatie, wat de reden ook mag zijn, zelfs de meest democratische regeringen verschuilen zich uiteindelijk achter lagen van geheimhouding en misleiding. En het zijn niet alleen individuen die proberen zaken geheim te houden. Het bureacratische systeem zelf lijkt ontworpen te zijn om te versluieren in plaats van te verhelderen wat er werkelijk plaatsvindt achter de schermen. Daarbovenop lijken we in een tijdperk te leven waarin angst zo’n constante geworden is in het collectieve verhaal dat onze democratische overheden in staat zijn geweest – in zekere zin zelfs tegen hun eigen wil in – meer en diepere machtsstructuren te creëren, met de schijnbare bedoeling ons veilig te houden. Maar, en dit is de valkuil, men kan niet tegelijk veilig en vrij zijn. En dat geldt ook voor informatie: die is ofwel veilig en onder controle, en daardoor onbereikbaar, ofwel vrijelijk beschikbaar, maar daardoor niet veilig. Door steeds meer te leunen naar de kant van de veiligheid eroderen onze overheden de basisprincipes van transparantie en aansprakelijkheid die de democratie nodig heeft om zelfs de schijn op te houden van een overheid bestuurd en gecontroleerd door haar bevolking, in plaats van andersom.
Democratie is een regeringsvorm in balans: de macht die een verkozen regering verleend wordt wordt ingeperkt door de wet, die wordt bewaakt en uitgevoerd door een onafhankelijke politiemacht, en wordt onderhouden en geïnterpreteerd door en eveneens onafhankelijke weggevende macht.
Deze trias politicas werkt goed in theorie, maar hoe goed werkt ze in de praktijk? Alleen wanneer de drie machten waarlijk onafhankelijk zijn kunnen ze elkaar in balans houden zoals ze geacht worden te doen. In de meeste moderne democratieën is er echter een vierde macht aan het werk die zowel veel verder reikt en veel moeilijker onder controle te houden is dan de andere drie: de macht van de commercie. We leven in een commerciële maatschappij, waar ‘zaken gaan voor’ een wet op zichzelf geworden is. Als gevolg hiervan, ondanks de veronderstelde delicate balans van de machtsdriehoek, kunnen commerciële belangen elk van de andere drie machten overheersen of ontwijken, waardoor het systeem van wederzijdse controles en bijsturingen achterhaald en onbruikbaar is geworden. Privatisering van overheidsfuncties is hiervan een voorbeeld: als overheidsfuncties geprivatiseerd worden zijn ze niet langer onderhevig aan het soort van transparantie en openbaar toezicht dat van zulke functies verwacht zou mogen worden. En door dat ontbreken van transparantie worden ze niet langer in balans gehouden door de machtsdriehoek, noch kan het volk zich een redelijk beeld vormen van hoe goed of slecht dergelijke functies de diensten leveren die ervan verwacht worden.

In een democratie telt elke stem.
In een democratie kan iedereen stemmen, dus heeft iedereen de mogelijkheid een unieke stem toe te voegen aan het totaal van stemmen dat uiteindelijk bepaalt welke regeringen er gekozen wordt. In werkelijkheid, omdat in een democratie alleen de meerderheid uiteindelijk de gekozen regering bepaalt, gaan de minderheidsstemmen verloren in het verkiezingsproces, ook de stemmen die betere alternatieven bieden dan waar de meerderheid voor kiest. Maar belangrijker nog is dat de manier waarop het democratische proces ontworpen is ertoe leidt dat dat proces zelf noodzakelijkerwijs nooit te ver kan afwijken van de meerderheidsconsus in besluitvorming, prioriteitsstelling, en sociale sturing. Stemmen die niet binnen die consensus passen worden niet slechts genegeerd, ongeacht hun inhoudelijke waarde of belang, maar worden niet zelden actief vervolgd en onderdrukt omdat – zo wordt geredeneerd – zulke stemmen de sociale structuren destabiliseren waar de democratie op berust.
Nu wil ik niet beweren dat elke afwijkende mening tot actie moet leiden. Maar door haar perspectieven en gezichtspunten te beperken tot wat acceptabel is binnen de stabiele consensus beperkt de democratie haar eigen kansen om de signalen en vroegtijdige waarschuwingen voor de drastisch veranderende verhoudingen in de wereld om haar heen tijdig op te merken en correct te interpreteren. De meerderheidsconsensus neigt ertoe zulke signalen te ontkennen en te verzwakken met status quo verdedigende argumenten, en zal proberen zulke signalen te onderdrukken en tot zwijgen te brengen in plaats van serieus te overwegen hoe erop te reageren. Dit verzwakt het reactievermogen van de democratische samenleving, totdat de signalen zo luid worden dat ze niet meer genegeerd kunnen worden. Maar dan is het wellicht al te laat.
Ik heb ruim twee maanden aan dit stuk gewerkt, en heb zojuist besloten dat dit maar even voldoende moet zijn. Ik heb nog diverse andere aannames overwogen, maar de meeste daarvan kunnen gezien worden als variaties op de vijf die ik hierboven beschrijf. En ook heb ik het gevoel dat een aantal aannames een diepere beschouwing vragen, vooral om vast te stellen of het aannames zijn in het collectieve bewustzijn, of tekortkomingen in hoe het systeem ontworpen is waarvan we collectief aannemen dat zulke tekortkomingen nu eenmaal onoverkomelijk zijn.
Ook was het niet mijn bedoeling compleet te zijn.
Ik wilde alleen laten zien dat we moeten blijven opletten en de systemen waar we onze samenleving op baseren kritisch moeten blijven onderzoeken. Niet omdat ze per definitie fout zijn en moeten worden afgebroken – zelfs als ze niet volmaakt zijn – maar omdat het accepteren zonder vragen te stellen leidt tot een collectieve blindheid die ons in richtingen kan leiden die eigenlijk niemand wil, maar die ook door niemand tegengehouden kunnen worden.