9 – Stromen

Eenmaal aangekomen bij de lagere berghellingen en de valleien daartussen beginnen het water te kalmeren. De stromende beken worden dieper en verbreden zich tot sterke, snel stromende rivieren die nog slechts sporadisch in wanorde en chaos terugvallen als ze in rotskloven en stroomversnellingen terechtkomen. Die rivieren vormen hun omgeving net zozeer als ze erdoor worden vormgegeven. Waar ze door woestijnen stromen is er weelderig leven aan hun oevers; waar ze door oeroude hoogvlaktes gaan snijden ze diepe, beschaduwde kloven uit; en waar ze de lager gelegen velden bereiken deponeren ze rijke, zware, vruchtbare sedimenten. Maar het water zelf – hoewel een deel ervan wordt weggeleid, gevangen en geabsorbeerd tijdens deze reis – stroomt voort, door de zwaartekracht gedreven om de laagste plaats te bereiken die het vinden kan.